De jurisprudentie over onzakelijke leningen kan ook van toepassing zijn bij een gepland samenwerkingsverband tussen (rechts)personen, maar dan moeten de betrokken partijen wel aannemelijk maken dat zij al vóór de geldverstrekking gelieerde partijen waren.
Een Nederlandse bv en twee buitenlandse lichamen sloten in 2007 een intentieovereenkomst, waarin zij verklaarden een satellietcommunicatiesysteem in Guinee tot stand te brengen en te exploiteren. De partijen zouden ieder voor een derde deel gaan participeren in een nog op te richten vennootschap naar het recht van Guinee. In 2008 kocht de bv de apparatuur voor het samenwerkingsverband. Deze aankoop werd gefinancierd met een lening van € 257.500 van een van de buitenlandse lichamen. Het beoogde project kwam uiteindelijk niet van de grond. De schuldeiser en de bv kwamen overeen dat zij niets meer van elkaar hadden te vorderen. De fiscus rekende de vrijval van de schuld tot de belastbare winst van de bv. De bv stelde dat de lening aangemerkt moest worden als een onzakelijke lening, zodat de vrijval kon plaatsvinden in de onbelaste kapitaalsfeer. Hof Amsterdam besliste net als Rechtbank Den Haag dat de schuldeiser geen gelieerde partij was, maar een derde. De schuldeiser had namelijk geen (aandelen)belang in de bv en evenmin zo’n belang verkregen. Nu de bv niet aannemelijk kon maken dat de geldlening onzakelijk was, zag de rechter geen reden om de aanslag te vernietigen. Het hof verklaarde het beroep van de bv dan ook ongegrond.
Wet: artikel 8b en artikel 10, eerste lid, onderdeel d, Wet vennootschapsbelasting 1969
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 16 januari 2015 (gepubliceerd op 18 februari 2015), ECLI:NL:GHAMS:2015:328
Geef een reactie