Bij de waardering van een pensioenverplichting mag een lichaam geen leeftijdscorrectie toepassen op basis van een overlevingstafel waarin waarnemingen van feiten na de berekeningsdatum zijn betrokken.
Tot dit oordeel kwam Hof Amsterdam in de volgende zaak. Een bv had in 2009 van haar dochtermaatschappij een pensioenverplichting tegenover twee bestuurders overgenomen. Bij het berekenen van de koopsom hadden de partijen een leeftijdcorrectie toegepast. Daarbij waren zij uitgegaan van een leeftijdsterugstelling. Nu staat een fiscaal waarderingsvoorschrift een leeftijdsterugstelling alleen toe als correctie van een verschil tussen de gehanteerde overlevingstafel en een overlevingstafel van recentere datum. De Belastingdienst ging uit van de overlevingstafel 2003-2008, de bv van de tafel 2006-2010. Hof Amsterdam vond het geen probleem dat de overlevingstafel 2006-2010 pas na 2009 beschikbaar was. Dat deze tafel mede was gebaseerd op waarnemingen van feiten en omstandigheden die waren opgetreden na de balansdatum, was wel in strijd met het waarderingsvoorschrift.
Geen onevenwichtigheid
De bv stelde verder dat het waarderingsvoorschrift leidde tot een onevenwichtige uitkomst. Het hof was het daarmee oneens. Het voorschrift gold namelijk ook voor de dochtermaatschappij. Tegenover de verhoging van het fiscale resultaat bij de moeder als gevolg van de lagere voorziening stond een verlaging van het fiscale resultaat van de dochter met hetzelfde bedrag. Vervolgens stelde de bv dat het fiscale waarderingsvoorschrift alleen zag op de jaarwinstberekening. In haar situatie zou waardering op grond van het totaalwinstbegrip aan de orde zijn, aldus de bv. Maar het hof verwierp dit standpunt omdat het geen steun vond in het recht. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.
Wet: artikel 19a, eerste lid, onderdeel d Wet LB 1964 en artikel 8, zesde lid Wet Vpb 1969
Meer informatie: Hof Amsterdam, 13 november 2014 (gepubliceerd 21 januari 2015), ECLI:NL:GHAMS:2014:5833
Geef een reactie