Wie niet waagt, die niet wint. Dit zou een man hebben gedacht toen hij de betalingen van belastingen aan de Belastingdienst als gift in aftrek bracht in zijn aangifte inkomstenbelasting. Hij vergeleek de betalingen van belastingen aan de Belastingdienst met kerkelijke belastingen die als giften zijn aan te merken. Daar trapte Hof Arnhem-Leeuwarden uiteraard niet in.
De man in kwestie stelde dat betalingen van belastingen aftrekbaar zijn omdat de Belastingdienst een algemeen nut beogende instelling is. Verder verwees hij naar de bepaling in de Wet inkomstenbelasting 2001 dat giften verplichte bijdragen zijn waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. In de wetsgeschiedenis met betrekking tot de voorganger van de desbetreffende wetsbepaling is hieromtrent opgemerkt dat kerkelijke belastingen als giften zijn aan te merken. In de loop der jaren is men de betaling van kerkelijke belastingen echter veeleer gaan zien als een morele verplichting. De wetgever heeft toen besloten de zinsnede ‘al dan niet verplichte bijdragen’ op te nemen in de wet. Hieronder vallen dan ook de nog bestaande kerkelijke belastingen, evenals andere min of meer verplichte bijdragen aan kerken en aan instellingen op levensbeschouwelijke grondslag. Dit betoog van de man was naar het oordeel van het hof onjuist. Volgens het hof had de wetgever – gelet op wetsgeschiedenis – met de term ‘verplichte bijdragen’ geen uit de wet voortvloeiende belastingschulden bedoeld. Van een aftrekbare gift was dan ook geen sprake.
Wet: artikel 6.33, eerste lid, letter b Wet op de inkomstenbelasting 2001 en artikel 47 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (oud)
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30 juni 2015, (gepubliceerd op 31 juli 2015), ECLI:NL:GHARL:2015:4788
Geef een reactie