Een politieagent die in uitoefening van zijn functie blijvend invalide raakte, kreeg een extra uitkering toegezegd door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Volgens Rechtbank Gelderland was in dit geval sprake van loon uit dienstbetrekking en niet van een onbelaste schadevergoeding voor immateriële schade, zoals bedoeld in het Hoge Raad arrest van 30 januari 2015.
De rechtbank was van oordeel dat de minister de uitkering van ruim € 170.000 had toegezegd in zijn hoedanigheid van hoofd van politie en daarmee als verantwoordelijke voor de arbeidsvoorwaarden van het politiepersoneel. Het was volgens de rechtbank niet aannemelijk dat anderen dan politieagenten voor een dergelijke uitkering in aanmerking zouden zijn gekomen indien zij in vergelijkbare omstandigheden zouden verkeren. De uitkering die de politieagent van het politiekorps ontving vormde daarom een voordeel uit dienstbetrekking en daarmee loon. De rechtbank verwierp de stelling van de agent dat de uitkering geen loon was omdat deze naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloning voor verrichte werkzaamheden werd ervaren. Dit heeft de Hoge Raad beslist in het arrest van 31 januari 2015. Zie ‘Is vergoeding van tijdens het werk opgelopen immateriële schade voor een politieagent loon?’. De rechtbank achtte dit criterium niet van toepassing op de uitkering. Toepassing van de vrijstelling voor ‘uitkeringen en verstrekkingen tot vergoeding van door de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking geleden schade aan of verlies van persoonlijke zaken’ was evenmin mogelijk.
Wet: artikel 10 Wet op de loonbelasting 1964, artikel 11, eerste lid, letter k Wet op de loonbelasting 1964
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 30 juni 2015 (gepubliceerd op 21 juli 2015), ECLI:NL:RBGEL:2015:4662
Geef een reactie