Als een belanghebbende in een beroepsprocedure een voorwaardelijk bewijsaanbod doet, hoeft de rechter dit niet nadrukkelijk te accepteren. Hij kan volstaan met een verwijzing naar de mogelijkheid tot bijvoorbeeld het meebrengen van getuigen. De belanghebbende heeft de taak het aangeboden bewijs echt te leveren.
De volgende zaak maakt het nut van een proactieve houding duidelijk. Een SA, die statutair was gevestigd in Luxemburg, had een geschil met de Belastingdienst over haar fiscale vestigingsplaats. De SA deed Rechtbank Zeeland-West-Brabant een voorwaardelijk bewijsaanbod. Zou de rechtbank vinden dat de SA in Nederland was gevestigd, dan was de SA bereid vier getuigen te laten horen. Uiteindelijk werden deze getuigen niet gehoord en de rechtbank oordeelde dat de SA op dit punt niet had voldaan aan haar bewijslast. Toen de SA in hoger beroep ging, oordeelde Hof Den Bosch dat de rechtbank had moeten ingaan op het voorwaardelijke bewijsaanbod. In cassatie werd de hofuitspraak op zijn beurt vernietigd. De Hoge Raad wees erop dat in het geval van een (voorwaardelijk) bewijsaanbod de rechter kan volstaan met het bieden van de gelegenheid tot de uitvoering van dat aanbod. De Hoge Raad constateerde dat de rechtbank dit ook had gedaan. Uit niets bleek dat de SA deze gelegenheid niet had kunnen aangrijpen om getuigen op te roepen. De Hoge Raad verwees de zaak terug naar Hof Den Bosch om de zaak verder te behandelen.
Wet: artikel 8:63, tweede en derde lid Awb
Meer informatie: Hoge Raad, 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:912
Geef een reactie