De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij het bepalen of de redelijke termijn van een bezwaar- en beroepsprocedure is verstreken een eventuele wrakingsprocedure niet voor rekening komt van de belanghebbende. Deze procedure telt dus gewoon mee voor de berekening van de duur van de totale procedure.
Eerder in de beroepsprocedure had Hof Den Haag geconstateerd dat de beroepsprocedure voor de rechtbank was vertraagd met vier maanden doordat de belanghebbende een wrakingsverzoek had ingediend. Deze vertraging moest volgens het hof voor rekening komen van de belanghebbende. Maar de Hoge Raad stelt dat het onderbreken van een zaak vanwege een wrakingsprocedure geen bijzondere omstandigheid is die een verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt. De rechter moet dus in zo’n geval de standaardtermijn van twee jaar aanhouden. De Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn wel was overschreden, maar met minder dan zes maanden. Het voordeel van de belanghebbende bleef daarom beperkt tot verlaging van de vergrijpboete van 50% naar 47,5%.
Wet: artikelen 8:15 en 8:88 Awb
Meer informatie: Hoge Raad, 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:961
Geef een reactie