De Hoge Raad oordeelt dat het hof er te snel van was uitgegaan dat sprake was van grootschalige btw-fraude. De zaak van een autohandelaar is verwezen naar een andere Hof dat de omstandigheden nader moet gaan onderzoeken.
Een autohandelaar kreeg voor bijna € 2,4 miljoen naheffingsaanslagen btw opgelegd voor ten onrechte in aftrek gebrachte voorbelasting. De inspecteur had daarbij het standpunt ingenomen dat de auto’s waarvoor facturen aan de bv waren uitgereikt, nooit aan de bv waren geleverd. De bv zou hebben geweten dat zij deelnam aan transacties die onderdeel uitmaakten van btw-fraude. Het hof oordeelde ook dat de auto’s niet aan de bv waren geleverd en dat de bv hiervan op de hoogte was geweest. Maar de Hoge Raad vond dat het hofoordeel niet voldoende was gemotiveerd. Niet alle omstandigheden die van belang konden zijn leken te zijn onderzocht. Een ander hof moet daarom opnieuw kijken naar een aantal genoemde omstandigheden en deze meewegen in het oordeel. Het gaat erom dat de bv het debiteurenrisico en het voorraadrisico met betrekking tot de auto’s liep, de bv de auto’s opnam in haar handelsvoorraad en deze moest financieren, de kentekens van de auto’s soms op naam van de bv werden gezet, de bv regelmatig auto’s van afnemers inruilde, de door de bv gerealiseerde omzet bestond uit de marge tussen in- en verkoop van de auto’s, en de afnemers zich ervan bewust waren dat zij de door hen afgenomen auto’s kochten van de bv.
Wet: artikel 15, lid 1, onderdeel a Wet OB
Meer informatie: Hoge Raad, 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874
Geef een reactie