De weigering om aan de plicht te voldoen om ongeschoonde stukken te overleggen, heeft Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onterecht gekwalificeerd als ‘ernstige schending van de rechtsorde’, aldus A-G IJzerman.
Eerder dit jaar classificeerde Hof Arnhem-Leeuwarden de weigering van de inspecteur om de identiteit van een tipgever te onthullen als onrechtmatig, waaraan diverse gevolgen werden verbonden. A-G IJzerman wees onlangs twee conclusies in deze zaak, inzake de cassatie ingesteld door de twee getuigen en het cassatieberoep van de staatssecretaris. Met betrekking tot het cassatieberoep van de staatssecretaris merkte de A-G op dat een procespartij naar zijn mening toch kan blijven weigeren om stukken in ongeschoonde vorm te overleggen, ondanks rechterlijke instructie om tot overlegging over te gaan. De wet laat de ruimte een afweging te maken tussen enerzijds het niet nakomen van de rechtersinstructie tot overlegging en anderzijds de aan wel overleggen verbonden gevolgen. Een weigering om aan de plicht te voldoen om ongeschoonde stukken te overleggen, heeft tot gevolg dat de weigeraar processuele risico’s loopt en aanvaardt. Hof’s kwalificatie als ‘ernstige schending van de rechtsorde’ vond de A-G echter niet terecht, omdat bij weigering werd gebleven binnen het wettelijk systeem. Voor de vastgestelde proceskostenvergoeding van € 75.000 was dan ook geen ruimte, want de inspecteur had niet ‘in vergaande mate onzorgvuldig gehandeld’ of ‘geprocedeerd tegen beter weten in’. Het is nu wachten op het oordeel van de Hoge Raad.
Reactie Mark Hendriks
Mark Hendriks, advocaat in deze zaak, laat aan Taxence weten dat hij het opvallend vindt dat de A-G ten overvloede uitgebreid ingaat op een rechtsvraag die niet voorligt en ook niet relevant is voor de uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad. Ten eerste omdat het hof het feit dat de ambtenaren de naam van de tipgever niet wilden noemen, bewust niet heeft meegenomen in zijn beslissing. Ten tweede omdat de cassatie van de getuigen tegen deze beslissing sowieso niet-ontvankelijk was, aangezien de ambtenaren als getuigen, naast de partijen zelf, geen cassatie kúnnen instellen. Daarmee is de kwestie van het (vermeende) verschoningsrecht van de ambtenaren ook in die procedure niet aan de orde.
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, eerste conclusie, 29 april 2015, ECLI:NL:PHR:2015:546; tweede (ECLI:NL:PHR:2015:1477) en derde conclusie (ECLI:NL:PHR:2015:1480), 21 augustus 2015 (gepubliceerd op 24 augustus 2015)
Geef een reactie