Ook Rechtbank Gelderland staat toe dat men voor de berekening van de BPM voor een btw-auto aansluit bij de koerslijst van een margeauto. Maar de rechtbank is wel vrij streng in de voorwaarden: de belastingplichtige moet aannemelijk maken dat de margeauto’s geschikte referentieobjecten zijn. Ook zal hij in beginsel de gebruikte koerslijst voor margeauto’s moeten meesturen met de BPM-aangifte.
De rechtbank wijkt daarmee af van het oordeel van Hof Den Haag (zie: ‘Fiscale herkomst niet van belang voor heffing BPM'). Het hof ging namelijk wel akkoord met een latere overlegging van een andere koerslijst. Maar de rechtbank oordeelde dat de belanghebbende in deze zaak, een bv, meteen had moeten uitgaan van de waarde van margeauto’s. In plaats daarvan was zij in haar BPM-aangifte uitgegaan van de koerslijst voor btw-auto’s. De bv stelde dat zij zo had gehandeld omdat zij vreesde dat de Belastingdienst haar anders een naheffingsaanslag BPM zou opleggen. Maar deze stelling deed volgens de rechtbank niets af aan de keuze van de bv voor toepassing van de koerslijst voor btw-auto’s. Ook vond de rechtbank dat de bv niet aannemelijk had gemaakt dat de margeauto’s in de koerslijst qua kenmerken beter waren te vergelijken met de desbetreffende auto’s dan de btw-auto’s.
Wet: artikel 10, negende lid, Wet BPM 1992
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 30 juli 2015 (gepubliceerd 6 augustus 2015), ECLI:NL:RBGEL:2015:4954
Geef een reactie