Voor de beantwoording van de vraag wie aangemerkt moet worden als afnemer van een verrichte levering of een verleende dienst, is uitsluitend van belang of de werkzaamheden zijn verricht op basis van een rechtsbetrekking. Daaraan doet niet af dat anderen dan de afnemer belang hebben of gebaat zijn bij de desbetreffende levering of dienst.
Een ondernemer kan de btw die andere ondernemers aan hem in rekening hebben gebracht ter zake van verrichte leveringen en verleende diensten in aftrek brengen als voorbelasting. Dit was ook de stelling van een vof die alle kosten van de afbouw en de inrichting van het gebouw waarin haar apotheek was gevestigd voor haar rekening nam. Een groot deel van de bedrijfsruimten in dat gebouw werd echter gebruikt door vijf huisartsen waarmee de vof een gezondheidscentrum had opgericht. De vraag was of de vof aangemerkt kon worden als de afnemer van de prestaties, en dus de btw die op de verbouwingskosten drukte volledig kon aftrekken. Hof Den Haag oordeelde in de voorfase dat de werkzaamheden in feite prestaties waren die door de huisartsen waren afgenomen. De vof kon dus niet als afnemer worden aangemerkt. En zelfs als sprake zou zijn geweest van prestaties verricht aan de vof, dan nog zouden die werkzaamheden aangemerkt moeten worden als relatiegeschenken of andere giften aan de huisartsen in de zin van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA). De Hoge Raad vond dat het hof ten onrechte te veel waarde had gehecht aan het grote belang dat de huisartsen hadden bij de werkzaamheden alsmede het feit dat de werkzaamheden ook in overleg met de huisartsen en conform hun wensen waren uitgevoerd. Verder achtte de Hoge Raad het aannemelijk dat de vof de kosten voor haar rekening had genomen om haar omzet te bevorderen en met het oog op de afname door derden (patiënten van de huisartsen) van haar producten. Van een relatiegeschenk of andere gift was dus geen sprake. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van Hof Den Haag en verwees de zaak voor nader onderzoek naar Hof Amsterdam.
Wet: artikel art. 15, eerste lid, letter a, Wet OB 1968 en artikel 1, eerste lid, letter b, en tweede lid, BUA
Meer informatie: Hoge Raad, 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1173
Geef een reactie