Een oud en vervallen pand – in casu een klooster – dat zodanig is gesloopt dat het onbewoonbaar is, kan voor de overdrachtsbelasting wel degelijk als woning kwalificeren. Er is namelijk al sprake van een woning als deze ´naar zijn aard voor bewoning is bestemd´.
In de betreffende zaak had een bv een groot complex gekocht, bestaande uit onder andere drie herenhuizen, een klooster met kapel en bijgebouwen, en enkele andere onroerende zaken. Het complex was een tijdlang gebruikt voor studentenhuisvesting, waarna het aan de eerdergenoemde bv is verkocht. Op dat moment rustte op het pand een woonbestemming. De inspecteur vond echter dat het gebouw voor de overdrachtsbelasting niet als woning kon kwalificeren, zodat het verlaagde tarief voor woningen van 2% niet van toepassing was. De inspecteur voerde hierbij aan dat het complex niet geschikt was om te bewonen. Bovendien had de bv het complex niet aangekocht om het te (laten) bewonen, maar om het te verbouwen tot hotel. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde echter dat het complex toch als woning moest worden aangemerkt. Het was namelijk al voldoende dat het oude klooster naar zijn aard was bestemd om te bewonen. Hierbij merkte de rechtbank op dat ook een woning in aanbouw al als woning wordt aangemerkt, en dat het daarom redelijk was om ook een volledig gestript pand dat bouwkundig nog altijd voor bewoning was bestemd, ook als woning te laten kwalificeren. De inspecteur had daarom ten onrechte het 6%-tarief voor alle overige onroerende zaken toegepast.
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 5 maart 2015 (gepubliceerd op 23 april 2015), ECLI:NL:RBZWB:2015:2518
Geef een reactie