De fiscus is tamelijk vrij in zijn aanpak van de verwerking van aangeleverde gegevens. Vindt een groot onderzoek plaats, dan hoeft de Belastingdienst geen projectmatige aanpak op te stellen voordat dit onderzoek is afgerond.
Hof Amsterdam was in een zaak met betrekking tot het project Bank Zonder Naam tot het oordeel gekomen dat de fiscus niet voortvarend genoeg had gehandeld. Het hof had daarom navorderingsaanslagen vernietigd, die waren opgelegd met toepassing van de verlengde navorderingstermijn bij buitenlandse tegoeden. Het hof meende dat de Belastingdienst al uiterlijk november 2005 voldoende zeker moest weten dat navordering bij een substantieel aantal belastingplichtigen mogelijk was. Dit had volgens het hof gekund als een EDP-medewerker tussentijds opgave zou hebben gedaan van zijn voorlopige en nog niet volledige onderzoeksresultaten. In plaats daarvan was de fiscus pas vanaf maart 2006 begonnen met het opstarten van een landelijke coördinatie en een projectmatige aanpak. De Hoge Raad concludeerde dat het hof kennelijk het gevoel had dat een meer efficiënte inrichting van de werkzaamheden mogelijk was geweest. Maar daarmee had het hof de beoordelingsvrijheid van de belastingautoriteiten miskend. Er is niet alleen sprake van voortvarend handelen als is gekozen voor de meest efficiënte methode. De Hoge Raad vond dat de fiscus wel degelijk mocht wachten met het starten van een landelijke projectorganisatie totdat het onderzoek was afgesloten. Verder oordeelde de Raad in tegenstelling tot het hof dat in de tweede fase geen onverklaarbare vertraging van meer dan zes maanden had plaatsgevonden. De hofuitspraak werd dan ook vernietigd en de zaak werd doorverwezen naar Hof Den Haag.
Wet: artikel 16, vierde lid AWR
Meer informatie: Hoge Raad, 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1105
Geef een reactie