Volgens Rechtbank Noord-Holland is een bouwterrein voor de btw een bouwterrein als dit uit objectieve gegevens blijkt en de koper kan aantonen de intentie te hebben gehad bij levering het terrein daadwerkelijk als bouwterrein te gebruiken. Hof Amsterdam vindt dit een onjuiste maatstaf. Het hof vindt dat de inspecteur juist aannemelijk moet maken dat het terrein de status van bouwterrein heeft verloren.
Een financiële holding tekende op 17 december 2013 een koopcontract met twee gelieerde B.V.’s voor de aankoop van een perceel grond. In het koopcontract werd de grond omschreven als bouwterrein. Levering van het perceel vond plaats op 28 februari 2014. Omdat zowel de financiële holding als de twee B.V.’s er vanuit gingen dat het perceel grond kwalificeerde als bouwgrond, reikte een van de verkopende B.V.’s aan de financiële holding op 1 september 2014 een factuur uit aan de holding met daarop een bedrag aan omzetbelasting. De financiële holding vroeg in het derde kwartaal 2014 de omzetbelasting terug, maar de inspecteur weigerde de teruggave te verlenen. Nadat de holding bij de rechtbank nul op het rekest kreeg, ging zij in hoger beroep.
Te streng
In geschil bij Hof Amsterdam is het recht op teruggave van omzetbelasting vanwege de levering van het perceel grond. De rechtbank was het met de meeste stellingen van de inspecteur niet eens, maar vond dat de holding wel moest bewijzen dat zij op het moment van levering bouwplannen had waarop de in 2004 verleende bouwvergunning betrekking had. Dat kon de holding niet. Ook het hof in hoger beroep wijst de meeste argumenten van de inspecteur van de hand. Echter anders dan de rechtbank vindt het hof niet dat de holding moet bewijzen dat zij op het moment van de levering de bedoeling had om de grond als bouwrijpe grond te gebruiken. De rechtbank had hier een te strenge maatstaf aangelegd. De inspecteur moet juist bewijzen dat het terrein bij levering de status van bouwterrein had verloren. De inspecteur kwam met twee argumenten. Door tijdsverloop was de bewerking van het terrein door natuurlijke aanwas van planten en struiken ongedaan gemaakt. Ook is aannemelijk dat de in 2004 verleende bouwvergunning is verlopen. Het hof verwerpt deze argumenten. De inspecteur kan zijn stellingen niet hard maken en daarmee niet aantonen dat de grond de status bouwterrein had verloren. De holding heeft recht op teruggave van omzetbelasting.
Wet: art. 11 lid 1 letter a ten eerste en lid 6 Wet OB 1968
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 2 mei 2019 (gepubliceerd 9 juli 2019), ECLI:NL:GHAMS:2019:1684
Geef een reactie