Twee btw-ondernemers moeten op zijn minst economisch met elkaar zijn verweven, willen zij een fiscale eenheid voor de btw vormen. De economische verwevenheid hoeft niet alleen te zien op de economische activiteiten van de beoogde fiscale eenheid. Evenmin is verboden dat een ondernemer ook aan derden levert.
In twee arresten heeft de Hoge Raad een nadere toelichting gegeven op het begrip economische verwevenheid. De eerste zaak betreft een beroep in cassatie door de staatssecretaris van Financiën. Hij stelt dat geen economische verwevenheid kan bestaan tussen een ondernemer die vrijwel uitsluitend niet-economische handelingen verricht en een ondernemer die voor minstens 90% presteert voor de niet-economische activiteiten van de eerstgenoemde ondernemer. Volgens de staatssecretaris zou de vorming een fiscale eenheid voor de omzetbelasting (FE OB) in zo’n geval leiden tot een entiteit die zeer beperkt omzetbelastingplichtig is. Nauwe economische betrekkingen tussen de te voegen ondernemers zijn alleen mogelijk voor zover het bij deze betrekkingen gaat om economische activiteiten van de beoogde FE OB. De Hoge Raad verwerpt dit standpunt. Bij de toets voor de aanwezigheid van economische verwevenheid gaat het om onderlinge verwevenheid van de desbetreffende ondernemers. De prestaties die de ene ondernemer verricht voor de niet-economische activiteiten van een andere ondernemer tellen daarbij ook mee. Men moet in ieder geval uitgaan van het bestaan van economische verwevenheid als de ene ondernemer zijn activiteiten voor minimaal 70% uitoefent ten behoeve van de andere ondernemer.
Andere afnemers hebben is toegestaan
De andere zaak is aangespannen door een stichting die primair onderwijs verzorgt. Deze stichting wil een FE OB vormen met een B.V. die zij heeft opgericht. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat in deze situatie een FE OB onmogelijk is. Een belangrijke reden is dat de activiteiten van de stichting en de B.V. niet voor minstens 70% bedoeld zijn om een gemeenschappelijke klantenkring te bedienen. Zie: ‘Geen FE OB mogelijk tussen onderwijsstichting en B.V.’ Maar de Hoge Raad oordeelt dat economische verwevenheid zich ook kan voordoen als tussen de twee ondernemers onderlinge niet-verwaarloosbare economische betrekkingen bestaan. Het in meer of minder mate leveren van goederen aan derden sluit zulke betrekkingen niet uit. De Hoge Raad constateert dat tussen de stichting en de B.V. voldoende economische verwevenheid bestaat. Zij kunnen daarom een FE OB vormen.
Wet: art. 7, vierde lid Wet OB 1968
Bronnen: Hoge Raad 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1112 en Hoge Raad 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1118
Geef een reactie