Onlangs zijn een aantal uitspraken van Rechtbank Zeeland-West-Brabant gepubliceerd. Uit deze uitspraken blijkt onder meer dat een privéterrein onder omstandigheden tot de openbare weg kan behoren.
In de ene zaak had een vrouw een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) ontvangen omdat ze met een auto met een Roemeens kenteken de Nederlandse openbare weg had gebruikt. Dit gebruik bestond uit het geparkeerd staan op een privéterrein van een horecagelegenheid. Volgens de vrouw behoort dit privéterrein niet tot de openbare weg omdat alleen café- en hotelgasten er mochten parkeren. De rechtbank stelt dat van belang is of het terrein feitelijk openstaat voor openbaar rijverkeer. De omstandigheid die de vrouw aanvoert, wijst erop dat dit het geval is. Als door fysieke barrières het terrein feitelijk alleen openstond voor gasten, zou het een ander verhaal zijn. De rechtbank handhaaft daarom de naheffingsaanslag.
Ter beschikking staan van auto
In een andere zaak gaat de rechtbank in op het leveren van tegenbewijs als de fiscus de MRB berekent over een bepaalde periode. Deze periode begint op de dag waarop de belanghebbende is ingeschreven als ingezetene in de BRP en eindigt op de dag vóór de dag waarop de fiscus het gebruik van de weg constateert. Deze berekeningsperiode houdt in de kern een soort van bewijsvermoeden in met betrekking tot de periode waarin belanghebbende houder was van de auto in Nederland. Belanghebbenden hebben daarom de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren. Als de belanghebbende in de berekeningsperiode zijn hoofdverblijf in Nederland had, zijn er twee tegenbewijsmogelijkheden:
- de belanghebbende maakt aannemelijk dat de auto belanghebbende in Nederland ter beschikking heeft gestaan met ingang van een latere dag dan de dag waarvan de inspecteur is uitgegaan; of
- de belanghebbende maakt aannemelijk dat de auto hem in een of meer tussenliggende tijdvakken niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan. Daarbij moet men onder ‘in Nederland ter beschikking staan’ verstaan ‘in Nederland feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staan’.
Wet: art. 5 en 34 Wet MRB 1994
Bronnen: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 11 juli 2019 (gepubliceerd 11 september 2019), ECLI:NL:RBZWB:2019:3100 en Rechtbank Zeeland-West-Brabant 11 juli 2019 (gepubliceerd 11 september 2019), ECLI:NL:RBZWB:2019:3102
Geef een reactie