Voor de vraag of er sprake is van een dienstbetrekking is maatgevend of de werknemers in een privaatrechtelijke dienstbetrekking hebben gestaan zijn drie elementen van essentieel belang. Dit zijn gezagsverhouding werkgever en werknemer, de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid en de verplichting voor de werkgever tot het betalen van loon aan de werknemer. Met een commentaar van mr. Jacqueline Nietveld.
De Belastingdienst had bij een boekenonderzoek over 2008 tot en met juni 2009 ontdekt dat een werkgever, die schoonmaak- en inpakwerkzaamheden verrichtte te weinig loonheffingen had aangegeven. Daarom legde de Belastingdienst naheffingsaanslagen op. In geschil bij het hof is of belanghebbende terecht is aangemerkt als inhoudingsplichtige. Zij stelt dat niet zij, maar haar echtgenoot inhoudingsplichtige is. Hoewel de onderneming op haar naam stond, werd deze voor rekening en risico van haar echtgenoot gedreven. Hij was in desbetreffende jaren verantwoordelijk voor het exploiteren en runnen van het schoonmaakbedrijf. Als bewijs hiervoor heeft de vrouw enkele verklaringen overgelegd van voormalige werknemers van het bedrijf en enkele door haar echtgenoot ondertekende overeenkomsten met opdrachtgevers over de schoonmaakwerkzaamheden.
Gezagsverhouding
Vast staat dat de werknemers arbeid hebben verricht en dat zij daarvoor loon hebben ontvangen. De arbeidsovereenkomsten zijn gesloten met de onderneming op naam van belanghebbende. De Rechtbank oordeelde daarom dat er geen sprake was van een gezagsverhouding en dus geen arbeidsovereenkomst tussen de werknemers en de echtgenoot. De echtgenoot was daarmee niet aan te merken als inhoudingsplichtige. Temeer omdat belanghebbende als eigenaar van de eenmanszaak stond ingeschreven in het Handelsregister, de Belastingdienst haar een omzetbelastingnummer had toegekend en alle aangiften loonheffingen en omzetbelasting door haar waren ondertekend en ingediend. In hoger beroep stelt belanghebbende dat zij door haar echtgenoot gebruikt is als ‘stroman’ om zijn schoonmaakbedrijf te exploiteren naast zijn dienstverband, in verband met een concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst. In 2009 heeft hij de exploitatie van het bedrijf volledig in handen genomen. Het betoog van belanghebbende overtuigt het Hof niet. Zij heeft onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat de situatie in werkelijkheid anders was en dat zij slechts als ‘stroman’ fungeerde. Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Commentaar
Mr. Jacqueline Nietveld van Nietveld loonheffingen en inkomstenbelasting, geeft een reactie in Loonzaken. Maatgevend voor de inhoudingsplicht is het antwoord op de vraag of er met de werknemers sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De later opgemaakte verklaringen van voormalige werknemers bleken niet voldoende om aan te nemen dat er een gezagsverhouding tussen de echtgenoot en de werknemers bestond. De Rechtbank grijpt daarom terug naar de gezagsverhouding in de formele arbeidsovereenkomst, die tussen de werknemers en het schoonmaakbedrijf op naam van belanghebbende.
Wet: art. 1 en 6 Wet LB 1964
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 8 januari 2019 (gepubliceerd op 27 februari 2019), ECLI:NL:GHAMS:2019:93
Geef een reactie