Als een beroepsprocedure onredelijk lang duurt, heeft de belanghebbende in beginsel niet alleen recht op een vergoeding van de immateriële schade, maar ook op een rentevergoeding over deze schadevergoeding. Daarbij geldt echter de (lage) rente voor niet-handelsvorderingen, zo oordeelt de Hoge Raad.
In een zaak voor de Hoge Raad vraagt een man om een rentevergoeding over het griffierecht dat de Belastingdienst hem moet terugbetalen. Daarnaast wil de man een rentevergoeding ontvangen over de immateriële schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De man meent dat men voor de berekening van deze rentevergoeding de rente voor handelsvorderingen (in deze zaak 8%) moet hanteren. De Hoge Raad begint met zijn oordeel dat de man recht heeft op een rentevergoeding over de terugbetaling van griffierecht. Gezien een eerder recent arrest van de Hoge Raad is dit eerste oordeel te verwachten. Zie ook: ‘Rente over griffierecht bij te laat beroep’. Maar de Hoge Raad oordeelt ook dat het recht van de man op een immateriële schadevergoeding niet kwalificeert als een handelsvordering. Daarom bedraagt de rentevergoeding in dit geval maar 2%.
Wet: art. 8:95 Awb en art. 6:119, 6:119a, eerste lid, 6:119b en 6:120, eerste lid BW
Meer informatie: Hoge Raad 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1575
Geef een reactie