Een beëindigingsvergoeding is in principe onderdeel van het belastbare loon. Alleen als de ontslagvergoeding geen of nauwelijks verband houdt met de dienstbetrekking, kan sprake zijn van een onbelaste vergoeding.
Een docent autotechniek en praktijkonderwijs bij een hogeschool kon na zijn tweede burn-out in deze dienstbetrekking gebruik maken van een bestaande afvloeiingsregeling. Hij bedong echter een ontslagvergoeding die het dubbele was van de ontslagvergoeding die hij eerst kreeg aangeboden. De docent had namelijk naar voren gebracht dat hij grote financiële schade had geleden doordat zijn werkgever een toegezegde inschaling in een hogere schaal niet was nagekomen. Daarnaast had hij na een functiewisseling bij zijn werkgever emotionele en psychische schade geleden als gevolg van de slechte verstandhouding met zijn direct leidinggevende. De man vond daarom dat een deel van zijn ontslagvergoeding kwalificeerde als een onbelaste vergoeding van immateriële schade.
Spanning en frustratie
Hof Arnhem-Leeuwarden haalt uit de wet en de rechtspraak dat een ontslagvergoeding die de werkgever uitkeert vanwege het eindigen van de dienstbetrekking tot het belastbare loon behoort. Daarbij maakt het niet uit of het gaat om een materiële of een immateriële schadevergoeding. Pas als er geen of zo weinig verband bestaat tussen de vergoeding en de dienstbetrekking, dat men niet kan zeggen dat de werknemer deze vergoeding uit dat dienstverband geniet, is mogelijk sprake van een onbelaste vergoeding. De inspecteur stelt dat dit verband wel degelijk aanwezig is. Het beëindigen van een dienstbetrekking gaat immers vaak gepaard met spanning en frustratie. De ex-docent weet evenmin aannemelijk te maken dat (een deel van) zijn ontslagvergoeding losstaat van zijn dienstbetrekking. De beëindigingsovereenkomst stelt zelfs dat de ontslagvergoeding is bedoeld om een elders lager te verdienen loon of andere uitkering aan te vullen. Daardoor is sprake van een vervanging van te derven loon. Zo’n vergoeding behoort tot het belastbare loon.
Wet: art. 3.81 en 3.82 Wet IB 2001 en art. 10 Wet LB 1964
Meer informatie: Gerechtshof ’s-Arnhem-Leeuwarden 20 augustus 2019 (gepubliceerd 30 augustus 2019), ECLI:NL:GHARL:2019:6653
Geef een reactie