Uit de IB-aangifte kan niet worden afgeleid dat aanmerkelijkbelangaandelen in een huwelijksgemeenschap vallen. Daar de inspecteur later op de hoogte raakt van dit feit, heeft hij terecht een navorderingsaanslag opgelegd.
Een echtpaar is in algehele gemeenschap van goederen getrouwd. Tot de gemeenschap behoren alle aandelen in een B.V. De man is de bestuurder van de B.V. In 2010 overlijdt de vrouw. Haar echtgenoot en erfgenaam dient in 2011 een reguliere IB-aangifte (geen F-biljet) over 2010 in. In de aangifte is geen inkomen aangegeven, wel is aangegeven dat er sprake is van een aanmerkelijk belang. Daarnaast is aangegeven dat het echtpaar het hele jaar gehuwd is. Er volgt een nihil aanslag.
In maart 2015 wil de inspecteur weten waarom in de aangifte geen winst uit aanmerkelijk belang is aangegeven vanwege een fictieve vervreemding van aanmerkelijkbelangaandelen als gevolg van het overlijden van de vrouw. Er volgt een gegevensuitwisseling tussen de adviseur van de echtgenoot en de inspecteur. De inspecteur legt uiteindelijk een navorderingsaanslag IB 2010 op aan de vrouw.
Nieuw feit
Voor Hof Amsterdam is het de vraag of sprake is van een nieuw feit. Vaststaat dat de aangifte een verzorgde indruk maakte en er daarom geen aanleiding was een nader onderzoek in te stellen. Via koppeling met de gegevens uit het GBA was bekend dat de vrouw was overleden. Volgens de inspecteur is echter pas bij zijn aankondiging om een navorderingsaanslag op te leggen duidelijk geworden dat er sprake was van een gemeenschap van goederen en dat de aandelen in die huwelijksgemeenschap vielen. Als in de aangifte IB wordt aangegeven dat sprake is van een aanmerkelijk belang wil dat niet zeggen dat de aandelen in de huwelijksgemeenschap vallen of dat de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft. Het argument van de echtgenoot dat de inspecteur uit de aangifte erfbelasting had kunnen halen dat de aandelen in de huwelijksgemeenschap vielen slaagt niet. Volgens het hof kan de inspecteur bij het regelen van een aanslag IB volstaan met het raadplegen van het dossier van de belastingplichtige. De inspecteur moet alleen een onderzoek buiten het bedoelde dossier doen, indien de daarin aanwezige gegevens daartoe redelijkerwijs aanleiding geven. Die aanleiding was er echter niet.
De inspecteur heeft terecht een navorderingsaanslag opgelegd.
Wet: art. 4.16, 4.17a lid 1 Wet IB 2001, art. 16 AWR
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam, 20 december 2018 (gepubliceerd op 30 januari 2019), ECLI:NL:GHAMS:2018:4913
Geef een reactie