Veel mensen zijn in bezwaar gegaan tegen de vermogensrendementsheffing. Sommige belanghebbenden stellen dat de vermogensrendementsheffing op stelselniveau in strijd is met het eigendomsrecht. Anderen nemen het standpunt in dat voor hen de vermogensrendementsheffing een individuele buitensporige last vormt. De inspecteur moet in zijn reactie op het bezwaarschrift het juiste argument behandelen.
Zo was een man in bezwaar gegaan tegen de vermogensrendementsheffing omdat hij vond dat deze heffing op stelselniveau in strijd was met het eigendomsrecht. De inspecteur wees het bezwaar af, waarbij hij aangaf dat geen sprake was van een buitensporige last voor de man. Rechtbank Den Haag wijst erop dat de Belastingdienst het bezwaarschrift verkeerd heeft opgevat. De inspecteur had het bezwaarschrift moeten meenemen in de procedure massaal bezwaar. De rechtbank verplicht de Belastingdienst dit alsnog te doen. Meer kan de rechtbank niet doen voor de man, zodat de rechter het beroep van de man niet-ontvankelijk verklaart wegens gebrek aan procesbelang.
Fiscus mag bezwaarschrift splitsen
In een andere zaak voor Rechtbank Den Haag meende de inspecteur dat een man in zijn bezwaarschrift beide argumenten aanhaalde. De Belastingdienst splitste daarop het bezwaar van de man in twee bezwaren: strijdigheid met het eigendomsrecht en sprake van een individuele, buitensporige last. De inspecteur vroeg aan de man of hij zijn bezwaar met betrekking tot de buitensporige last wilde aanvullen of intrekken. De man liet weten dat hij dit bezwaar wilde aanvullen. Ook wilde hij aanhouding van zijn individuele bezwaar totdat de procedure massaal bezwaar was afgerond. De inspecteur beslist dat hier geen sprake is van een individuele buitensporige last. Hij neemt het bezwaar tegen de vermogensrendementsheffing op stelselniveau mee in de procedure massaal bezwaar. De man stelt dat hij geen bezwaar had gemaakt tegen de buitensporige last, maar de rechtbank oordeelt dat de inspecteur juist heeft gehandeld. Hij mocht het bezwaarschrift als twee bezwaren behandelen. Ook nu verklaart de rechtbank het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk.
Wet: art. 5.2 Wet IB 2001 (tekst 1 januari 2017)
Bronnen: Rechtbank Den Haag 12 september 2019 (gepubliceerd 17 september 2019), ECLI:NL:RBDHA:2019:9785 en Rechtbank Den Haag 12 september 2019 (gepubliceerd 17 september 2019), ECLI:NL:RBDHA:2019:9788
Geef een reactie