Wie een geschorste auto wil laten repareren door een garagehouder, moet deze garagehouder duidelijk maken dat de auto is geschorst en niet op de openbare weg mag worden gezet. Hof Amsterdam heeft namelijk geoordeeld dat al snel sprake is van enigszins verwijtbaar handelen door de kentekenhouder van de geschorste auto.
Een man was houder van zes auto’s, waaronder een Mercedes-Benz. De man liet zijn Mercedes schorsen. Toen de Belastingdienst merkte dat de auto op een dag toch stond geparkeerd op de openbare weg, kreeg de man een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting inclusief boete opgelegd. Hij ging daartegen in beroep. Voor het hof stelt de man dat hij op de desbetreffende dag zelf een autoambulance met daarop zijn auto voor de garage had neergezet. Deze garage zou de auto voor reparatie in bewaring nemen. Vervolgens zouden bouwvakkers zijn auto hebben weggetakeld naar de locatie waar de fiscus het verboden gebruik heeft waargenomen. De man had echter in de voorafgaande zaak voor de rechtbank al de schuld in de schoenen van de garagehouder proberen te schuiven. Ook toen waren zijn verklaringen inconsistent. De ene keer verklaarde de kentekenhouder dat hij de garagehouder had ingelicht over de schorsing, de andere keer dat de garagehouder van de schorsing had moeten weten omdat de auto defect was. Het hof oordeelt dat de man op zijn minst enigszins verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft minder gedaan dan redelijkerwijs te verwachten valt om de verboden verplaatsing te voorkomen. De naheffingsaanslag en verzuimboete zijn daarom terecht opgelegd.
Wet: art. 35 MRB 1994
Bronnen: Gerechtshof Amsterdam 5 maart 2019 (gepubliceerd 24 april 2019), ECLI:NL:GHAMS:2019:661 en Gerechtshof Amsterdam 5 maart 2019 (gepubliceerd 24 april 2019), ECLI:NL:GHAMS:2019:662
Geef een reactie