Als een vof zoveel investeert dat de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek volgens de bijbehorende tabel in de wet tot een vast bedrag leidt, moeten de vennoten dit bedrag onderling verdelen.
Een ondernemer probeerde in een zaak voor Hof Den Haag de berekening van de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) wel erg in zijn voordeel uit te leggen. Samen met zijn broer dreef hij een vof die in 2016 bijna € 120.000 had geïnvesteerd. Volgens de tabel in de wet was de KIA in zo’n geval gelijk aan een vast bedrag minus 7,56% van het bedrag waarmee de investering een bepaalde grens (€ 103.748 in 2016) overschreed. De ondernemer stelt dat men het laatstgenoemde begrip investering moet opvatten als de investering van de ondernemer zelf. Doordat maar de helft van de totale investering aan hem is toe te rekenen, overtreft zijn investering de grens niet en kan hij de maximale KIA claimen. Maar zelfs als dit te ver zou gaan, meent de man dat hij recht heeft op het vaste bedrag minus de helft van de vermindering. Hij motiveert zijn standpunt door te verwijzen naar een andere zaak voor Hof Den Bosch. Zie ook: ‘Fiscus hanteert verkeerde berekening KIA bij maatschap’.
Uitleg hof
Maar Hof Den Haag ziet geen reden om de ondernemer in het gelijk te stellen. De zaak waarnaar hij verwijst, gaat ook over buitenvennootschappelijk vermogen, dat hier niet aan de orde is. Bovendien constateert het hof dat de uitleg van de ondernemer in strijd is met het doel van de wet: voorkomen dat een andere samenwerkingsvorm leidt tot een hogere KIA. Het hof oordeelt dat de inspecteur terecht is uitgegaan van de KIA over het totale investeringsbedrag. Pas na deze berekening vindt de verdeling onder de vennoten plaats.
Wet: art. 3.41, tweede lid Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 3 april 2019 (gepubliceerd 19 april 2019), ECLI:NL:GHDHA:2018:7196
Geef een reactie