Gaat iemand op advies van zijn belastingadviseur alleen een vof aan met het doel om een fiscaal voordeel te behalen na verloop van een korte periode? Dan zal diegene aannemelijk moeten maken dat met het aangaan van de vof daadwerkelijk is bedoeld om een onderneming te exploiteren om daarmee een pleitbaar standpunt te hebben.
Een dga hield middellijk aandelen in een B.V. (Machinefabriek) Deze vennootschap had tot doel het ontwerpen en produceren van machines of machineonderdelen. Op 1 december 2009 ging de dga met vier anderen een vof aan. Belangrijkste reden voor het aangaan van de vof was om willekeurig af te schrijven op investeringen van circa € 2 miljoen die bestemd waren voor Machinefabriek. Dit gebeurde na een advies van de belastingadviseur. Het advies van de adviseur kreeg de inspecteur onder ogen na een ingesteld boekenonderzoek. Per 30 september 2011 brachten de vennoten hun firma-aandelen ruisend in in een B.V. en bedongen voor de stakingswinsten een lijfrente. De stakingswinsten waren ontstaan door de willekeurige afschrijvingen.
Objectieve voordeelsverwachting
In geschil bij Rechtbank Gelderland is de toepassing van de willekeurige afschrijving, ook is in geschil of de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd. De rechtbank gaat eerst in op de vraag of er een objectieve voordeelsverwachting bestond bij het aangaan van de vof. Op grond van het advies van de belastingadviseur stond vanaf het aangaan van de vof vast dat de investeringen in de vof werden gedaan om daarop willekeurig te kunnen afschrijven. Na het doorverkopen van de investeringen aan een tot het concern behorende B.V. is de vof na drie jaar ontbonden. De dga kon de rechtbank op grond van deze feiten de objectieve voordeelsverwachting niet aannemelijk maken.
Geen pleitbaar standpunt
De rechtbank vindt dat de dga geen pleitbaar standpunt had, want de rechtbank acht het niet geloofwaardig dat de dga werkelijk de bedoeling had om duurzaam een onderneming te gaan exploiteren door het aangaan van de vof. Daarvoor wijst de rechtbank op de volgende omstandigheden: de investeringen waren eigenlijk bestemd voor Machinefabriek, het advies van de belastingadviseur, het bedrijfsplan, de offertes voor de bedrijfsmiddelen voor Machinefabriek en de onderhandelingen met de bank, waarbij de bestaande relatie met Machinefabriek de doorslag gaf. De vergrijpboete is dan ook terecht opgelegd volgens de rechtbank.
Wet: art. 13 UR WA 2001, art. 67d en 67e AWR
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 14 maart 2019 (gepubliceerd op 18 maart 2019), ECLI:NL:RBGEL:2019:1093
Geef een reactie