A-G Niessen is van mening dat de gebruikelijkheidstoets in de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudt dat moet worden getoetst of het aanwijzen van de toegekende aandelen als eindheffingsbestanddeel gebruikelijk is.
Werknemers die deel uitmaakten van de Groepsraad van een vennootschap kregen in het kader van hun dienstbetrekking aandelen in de vennootschap toegekend. In de jaren vóór 2012 paste de vennootschap een brutering toe van 108,3% van de nettowaarde van de toegekende aandelen. Vanaf 2012 wees de vennootschap de verkregen aandelen aan als eindheffingsbestanddeel en paste daarbij een tarief toe van 80% eindheffing, omdat de vrije ruimte was overschreden. De Belastingdienst accepteerde de aanwijzing van de aandelen als eindheffingsbestanddeel niet en legde naheffingsaanslagen op naar een tarief van 108,3% van de nettowaarde. Zie over deze kwestie uitgebreider: ‘Aandelenplan kwalificeert niet als eindheffingsbestanddeel’.
Wanneer is aanwijzing van een loonbestanddeel gebruikelijk?
In geschil bij de Hoge Raad is de toepassing van de gebruikelijkheidseis. A-G Niessen is van oordeel dat voor de toets van de gebruikelijkheid voor de aanwijzing van eindheffingsbestanddelen, aansluiting kan worden gezocht bij het omvangscriterium uit de oude Wet IB 1964. Er moet een vergelijking worden gemaakt met de omvang van de vergoedingen en verstrekkingen die andere werkgevers, in overeenkomstige omstandigheden, als eindheffingsbestanddeel aanwijzen. De betreffende aanwijzing moet worden vergeleken met (aanwijzing van) vergoedingen of verstrekkingen aan werknemers die in een vergelijkbare situatie verkeren zoals functie, opleiding en ervaring. Als er geen vergelijkbare werknemers zijn van andere vennootschappen, dan moet worden vergeleken met andere werknemers van de inhoudingsplichtige zelf. De A-G vraagt zich af welke kwantitatieve criteria gelden voor de gebruikelijkheid van de aanwijzing. Is bij een aanwijzing door 10% van de werkgevers al voldaan aan de gebruikelijkheid? Vervolgens is de vraag welk bedrag de gebruikelijkheidstoets kan doorstaan. De A-G is van oordeel dat van gebruikelijkheid sprake is als het bedrag van de aanwijzing blijft beneden het bedrag waar 90% van de werkgevers die het loonbestanddeel ook aanwijzen, op uitkomen. Praktisch probleem is nog wel hoe werkgevers aan informatie kunnen komen van de aard van de aanwijzing van loonbestanddelen en de hoogte van de bedragen bij andere werkgevers.
Wet: art. 31 lid 1 onderdeel f Wet LB 1964
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad 27 februari 2019 (gepubliceerd op 15 maart 2019); ECLI:NL:PHR:2019:183
Geef een reactie