Kan aan niet-verrekening van houdsterverliezen worden ontkomen door het vormen van een fiscale eenheid vennootschapsbelasting? Als dan een Nederlandse moedervennootschap met een buitenlandse dochter deze mogelijkheid niet heeft, is op basis van de per element-benadering sprake van een regeling in strijd met de Europeesrechtelijke vrijheid van vestiging.
Een Nederlandse B.V. vervulde houdster- en financieringsactiviteiten. De aandelen van deze B.V. waren in handen van een Engelse Ltd. De B.V. had houdsterverliezen geleden die definitief vaststonden. Op 14 mei 2013 verkocht de B.V. haar deelneming in een Duitse vennootschap. In dat jaar behaalde de B.V. winst.
Onjuiste vergelijking
In geschil bij Rechtbank Noord-Holland is of de B.V. haar houdsterverliezen kan verrekenen met de in 2013 behaalde winst. De B.V. meent dat de winst in 2013 kwalificeert als houdsterwinst en zij haar houdsterverliezen daar mee kon verrekenen. De rechtbank oordeelt echter van niet. Uit onder meer het arrest van 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2682, blijkt dat in het jaar van vervreemden van de deelneming niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat de activiteiten gedurende (nagenoeg) het gehele jaar bestaan uit houdsteractiviteiten.
De B.V. vindt de regeling van houdsterverliezen voorts in strijd met de per-elementbenadering uit het arrest Hoge Raad 19 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1968). Als de moedermaatschappij in Nederland zou zijn gevestigd, dan konden de moedermaatschappij en de B.V. een fiscale eenheid vormen en zou geen sprake zijn geweest van houdsterverliezen volgens de B.V. De rechtbank vindt dat de B.V. hier een onjuiste vergelijking hanteert. Zij moet de Nederlandse moedermaatschappij en Nederlandse dochtermaatschappij die een fiscale eenheid kunnen vormen vergelijken met een Nederlandse moedermaatschappij met een buitenlandse dochter die dat niet kunnen. Niet met een buitenlandse moedermaatschappij met een Nederlandse dochter. In de laatste situatie kan geen sprake zijn van door de moedermaatschappij aan de B.V. toe te rekenen werkzaamheden, zodat er geen houdsteractiviteiten aan de Nederlandse B.V. kunnen worden toegerekend. De B.V. kan haar houdsterverliezen daarom niet verrekenen met de winst uit 2013.
Wet: art. 20 lid 4 Wet VPB 1969 (tekst per 31 december 2018)
Meer informatie: Rechtbank Noord-Holland 1 april 2019 (gepubliceerd 29 april 2019), ECLI:NL:RBNHO:2019:3117
Geef een reactie