Als een samenwerkingsverband een woonruimte verhuurt aan de kinderen van de participanten zonder dat aannemelijk is dat deze kinderen daarvoor een vergoeding betalen, is geen sprake van ondernemerschap voor de btw. Het samenwerkingsverband kan dan ook geen voorbelasting met betrekking tot de woonruimte aftrekken.
Een vof had een geschil met de Belastingdienst over de aftrek van voorbelasting. De inspecteur meende dat de vof geen onderneming dreef, omdat geen sprake was van een economische activiteit. De vof weet de belastingrechter niet te overtuigen van haar btw-ondernemerschap. Haar activiteit bestaat uit het verhuren van appartementen op de bovenetages van een woonhuis aan de zonen van haar (voormalige) vennoten. De vof beschouwt deze zonen als kostgangers. Maar zij maakt niet aannemelijk dat de zonen een vergoeding hebben betaald voor de huur of het kostgangerschap. De vof maakt evenmin aannemelijk dat het kostgangerschap meer omvat dan de verhuur van delen van een onroerende zaak. Vanwege het familieverband tussen de (voormalige)vennoten van de vof en de zonen lijkt het erop dat de activiteit van de vof niet plaatsvond in het economische verkeer. Hof Den Bosch oordeelt dat de vof geen btw-ondernemer is. Aan het feit dat dat de Belastingdienst de vof aangiftebiljetten heeft gestuurd, kan de vof geen te honoreren vertrouwen ontlenen. De inspecteur heeft daarmee immers geen standpunt ingenomen.
Wet: art. 7 en 11, eerste lid, onderdeel b Wet OB 1968
Meer informatie: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 juni 2019 (gepubliceerd 18 oktober 2019), ECLI:NL:GHSHE:2019:2132
Geef een reactie