Als een belastingplichtige een gerechtigdheid tot het inkomen van een buitenlands lichaam heeft verzwegen, heeft de Belastingdienst twaalf jaar de tijd om de te weinig betaalde inkomstenbelasting na te vorderen. Deze verlengde navorderingstermijn is ook van toepassing voor zover het vermogen van het buitenlandse lichaam bestaat uit Nederlandse bankrekeningen en beleggingen.
Een echtpaar had vijf kinderen. De vader had een lichaam opgericht naar Liechtensteins recht. Dit lichaam was niet belastingplichtig in Nederland. Het vermogen van het Liechtensteinse lichaam bevatte in 2002 en 2003 niet alleen saldi op buitenlandse bankrekeningen, maar ook positieve saldi op Nederlandse bankrekeningen. De vader, en na zijn overlijden de moeder, waren de eerste gerechtigde tot het vermogen van het Liechtensteinse lichaam. Zij hadden echter dit vermogen nooit opgegeven. De moeder overleed in 2010. In 2014 geven hun erfgenamen de gerechtigdheid in het Liechtensteinse lichaam op in een inkeermelding.
Zelfstandige entiteit
De Belastingdienst legt de erven van het echtpaar navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over 2002 tot en met 2006 op. Een zoon van het echtpaar tekent beroep aan tegen deze aanslagen. Hij stelt dat de navorderingstermijn maar vijf jaar is voor zover het verzwegen vermogen betrekking heeft op de Nederlandse bezittingen van het Liechtensteinse lichaam. Hof Den Bosch oordeelt echter dat het vermogen van het Liechtensteinse lichaam wel fiscaal aan de vader was toe te rekenen, maar dat het lichaam toch een zelfstandige entiteit is. Het lichaam is de rekeninghouder, zodat de Nederlandse bankrekeningen behoren tot het vermogen van het Liechtensteinse lichaam. Nu de ouders gerechtigd waren tot het vermogen van een buitenlands lichaam en deze gerechtigdheid hebben verzwegen, geldt de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar voor het hele verzwegen vermogen.
Wet: art. 16, derde en vierde lid AWR
Bronnen: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 mei 2019 (gepubliceerd 31 oktober 2019), ECLI:NL:GHSHE:2019:1736 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 mei 2019 (gepubliceerd 31 oktober 2019), ECLI:NL:GHSHE:2019:1737
Geef een reactie