Soms volgt de Belastingdienst een aangifte van een belastingplichtige die opgeeft dat hij ondernemer is. Blijkt toch geen sprake te zijn van fiscaal ondernemerschap, dan kan de inspecteur een eventuele genoten ondernemersaftrek terugnemen.
Sinds 1 september 2013 stond een man ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als eigenaar van een eenmanszaak. Hij omschreef de activiteiten van zijn eenmanszaak als ‘Bemiddelingsbureau kinderopvang’. De man schreef zijn zaak ook in het Landelijk Register Kinderopvang in. In 2013 gaf de man een negatief inkomen uit werk en woning op en in 2014 een box 1-inkomen van nihil. Op 4 maart 2016 beëindigde hij zijn onderneming. De inspecteur komt achteraf tot de conclusie dat de man nooit fiscaal ondernemer is geweest. De werkzaamheden van de man bestonden namelijk uit het voeren van de administratie van het gastouderbedrijf van zijn echtgenote en het vervoeren van kinderen voor de buitenschoolse opvang van zijn echtgenote. Het bemiddelingsbureau heeft dus maar een opdrachtgever. Daardoor loopt het geen ander ondernemersrisico dan het risico dat de echtgenote de (geringe) vergoeding voor bureaukosten niet betaalt. Deze werkzaamheden van de man kwalificeren volgens de fiscus als overige werkzaamheden. Hof Den Haag is het eens met de Belastingdienst. Het hof oordeelt dat de inspecteur terecht de eerder genoten ondernemersaftrek heeft teruggenomen.
Wet: art. 3.2, 3.74 en 3.76 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag 28 augustus 2019 (gepubliceerd 4 september 2019), ECLI:NL:GHDHA:2019:2350
Geef een reactie