Voor Rechtbank Gelderland probeerde een B.V. de verbreking van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting als gevolg van een aandelenverkoop terug te draaien met een beroep op dwaling. Deze poging is mislukt doordat de fiscus met succes de dwalingsgronden heeft aangevochten.
Een holding vormde samen met een dochter- en een kleindochtervennootschap een fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting. Aan deze FE kwam een einde toen de holding in 2013 bijna de helft van haar aandelen in de dochtervennootschap verkocht aan een andere B.V. De aandelen in deze koper waren in handen van de zoon van de aandeelhouder van de holding. In 2013 verloor de kleindochtervennootschap een paar grote klanten waardoor zo’n 60% van de omzet wegviel. In 2016 ondertekende de holding een verklaring om de aandelenverkoopovereenkomst te vernietigen. De reden voor de vernietiging was dat de partijen hadden gedwaald. De holding stelt dat door de vernietiging de FE nooit verbroken is geweest. De Belastingdienst bestrijdt echter de geldigheid van dwaling als vernietigingsgrond.
Familierelatie
De rechtbank toetst of echt sprak is van dwaling of dat dit maar een voorwendsel is. Gezien de familierelatie tussen de uiteindelijke aandeelhouders van de betrokken vennootschappen gelooft de rechtbank niet dat de verkoper informatie heeft verzwegen tegenover de koper. In ieder geval weten de vennootschappen die niet te bewijzen. Zij geven evenmin een goede verklaring waarom drie jaar heeft gelegen tussen de aandelenverkoop en het beroep op dwaling. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een echte reden om de verkoopovereenkomst te vernietigen. Daarom was in 2014 en 2015 geen sprake van een FE tussen de holding en de (klein)dochtervennootschap.
Wet: art. 6:228 BW en art. 15, eerste lid en tiende lid, onderdeel a Wet Vpb 1969
Meer informatie: Rechtbank Gelderland 3 mei 2019 (gepubliceerd 7 mei 2019), ECLI:NL:RBGEL:2019:1920
Geef een reactie