Als een belanghebbende bij het instellen en het intrekken van een beroep steeds verzoekt om een vergoeding van kosten van rechtsbijstand, omvat dit verzoek mede een vergoeding van de kosten van bezwaar.
Een man was in bezwaar gegaan tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Nadat de heffingsambtenaar zijn bezwaarschrift afwees, ging hij in beroep. Daarbij verzocht de man mede om een vergoeding van zijn kosten voor rechtsbijstand. Voordat de beroepsprocedure was afgerond, kwam de gemeente alsnog geheel tegemoet aan de bezwaren van de man. Daarom trok hij zijn beroepschrift in, waarbij hij opnieuw verzocht om een vergoeding van proceskosten. De rechtbank verklaarde daarom zijn beroep niet-ontvankelijk en veroordeelde de gemeente tot het betalen van een proceskostenvergoeding. Deze vergoeding zag alleen op de kosten van de beroepsfase, terwijl de man ook de kosten van zijn bezwaarfase vergoed wilde hebben. De Hoge Raad oordeelt dat de rechter het verzoek in algemene bewoordingen om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand ook moet opvatten als een verzoek om een bezwaarkostenvergoeding. De man had niet expliciet om een vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure hoeven te vragen. De Hoge Raad houdt daarom bij de berekening van de forfaitaire proceskostenvergoeding rekening met de bezwaarfase.
Wet: art. 7:15, 7:28, 8:75 en 8:75a Awb en art. 29e AWR
Meer informatie: Hoge Raad 1 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:144
Geef een reactie