Volgens de rechtbank is sprake van een schijnconstructie bij een samenwerking tussen een VOF en een postbedrijf. Met een commentaar van Laura Jentink.
Een pakketbezorger was samen met andere pakketbezorgers een vennootschap onder firma aangegaan. Hij ontving maandelijks van de VOF een bedrag, gebaseerd op het aantal door hem gerealiseerde succesvolle afgeleverde pakketten verminderd met de aan hem toe te rekenen kosten. Tot deze kosten behoorde onder meer de leaseprijs van de bezorgbus die op naam van de VOF wordt geleased en de kleding die de bezorger moest dragen. Naast deze maandelijkse bedragen heeft de bezorger in het kader van de verdeling van de winst uit naam van de VOF, niets uitbetaald gekregen. Op de bus en op de kleding staan de bedrijfsnaam van een andere onderneming dan de VOF.
Laag realiteitsgehalte
De bezorger krijgt jaarlijks een overzicht van de accountant van de VOF toegestuurd, waarop alleen de aan hem uitbetaalde bedragen stonden vermeld. Als hij probeerde om de jaarstukken bij de accountant op te vragen, werd dat door de coördinerende vennoot verhinderd.
Nadat de bezorger zijn uit de VOF stapte, kreeg hij het ten name van hem op de kapitaalrekening gecrediteerde bedrag uitbetaald.
De rechtbank oordeelt dat de VOF realiteitsgehalte mist. Het gaat om een schijnconstructie. De bezorger was verplicht de werkzaamheden persoonlijk te verrichten omdat hij zich niet uit eigen beweging kon laten vervangen door een derde. Hij ontving ook een beloning voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden. Verder zag de coördinerende vennoot toe op naleving door de pakketbezorgers/chauffeurs van procedurevoorschriften en instructies. Op grond hiervan acht de rechtbank aannemelijk dat de coördinerende vennoot bindende aanwijzingen en instructies gaf ten aanzien van het uitvoeren van de pakketbezorgingswerkzaamheden. Daarbij is van belang dat de coördinerende vennoot in een zodanige overheersende positie verkeerde dat alle overige vennoten geheel van hem afhankelijk waren en daardoor aan hem ondergeschikt waren.
Commentaar
In een eerdere zaak over pakketbezorgers die in VOF-verband werken oordeelde Hof Den Haag dat sprake is van een fictieve dienstbetrekking op grond van de uitzendfictie. Of sprake was van een echte dienstbetrekking kwam niet aan de orde. Rechtbank Noord-Nederland beantwoordt deze principiële vraag wel. Daarbij komt duidelijk naar voren dat niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking dienen te worden genomen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar dat ook moet worden gekeken naar de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Dit komt ook duidelijk naar voren in de procedure tegen Deliveroo (zie Arbeidsovereenkomst én cao van toepassing bij Deliveroo, 15 januari 2019) is gepubliceerd. In die procedure is overigens goed te zien dat de vaststelling van de waarde van de schriftelijke vastlegging een kwestie van wegen is.
Wet: art. 3.4 Wet IB 2001 en art. 2 en art. 10 Wet LB 1964
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland 27 november 2018 (gepubliceerd op 17 januari 2019), ECLI:NL:RBNNE:2018:4797
Geef een reactie