Een B.V. waarvan de omzet gedeeltelijk bestaat uit renteontvangsten op uitstaande leningen en voor een gelijk of kleiner gedeelte uit belaste managementopbrengsten, kan de in rekening gebrachte btw slechts pro rata verrekenen.
Een B.V. verleende, voor de omzetbelasting belaste, managementdiensten. Daarnaast bestond de omzet voor een nog groter gedeelte uit renteopbrengsten van uitstaande geldleningen aan gelieerde vennootschappen. De B.V. kreeg een boekencontrole naar de aanvaardbaarheid van ingediende aangiften omzetbelasting. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek legde de Belastingdienst naheffingsaanslagen op. Het ging om correcties vanwege teveel teruggevraagde omzetbelasting. De B.V. vroeg de omzetbelasting terug van facturen die niet voor haar bestemd waren of van niet-zakelijke kosten. Ook had de B.V. voor een aantal belaste handelingen geen omzetbelasting aangegeven. Voorts had de B.V. geen rekening gehouden met het onderscheid tussen voor de BTW belaste prestaties en voor de BTW onbelaste prestaties.
Hoofd- en bijzaken
Hof Den Bosch besliste dat de door de Belastingdienst toegepaste correcties terecht waren. De B.V. deed een beroep op het arrest van het HvJ EU van 29 april 2004, zaak C-77/01 (EDM), ECLI:EU:C:2004:243 en stelde dat zij de voorbelasting die zag op de algemene kosten volledig in aftrek kon brengen. De reden hiervoor was dat het verstrekken van leningen slechts een zeer beperkt gebruik van de algemene middelen inhoudt. Het verstrekken van leningen zou bijzaak zijn, het verrichten van managementdiensten de hoofdzaak. In navolging van de rechtbank oordeelde het hof echter dat het uitlenen van geld een substantieel deel uitmaakte van de bedrijfsactiviteiten. De renteopbrengsten waren in alle jaren even hoog of zelfs hoger dan de belaste opbrengsten. De opbrengst van de uitgeleende gelden was meer dan bijkomstig. Het hof oordeelde dat de rechtbank de pro rata benadering op de aftrek van voorbelasting terecht had toegepast. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het hof zonder nadere motivering.
Wet: art. 15 Wet OB 1968
Meer informatie: Hoge Raad 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:66
Geef een reactie