In de laaggeschoolde arbeidsintensieve sectoren is het aantrekkelijk om gebruik te maken van de mogelijkheden van grensoverschrijdend werken. Hierdoor kunnen werkgevers de mogelijkheden gebruiken die belastingverdragen en internationale socialezekerheidsregelingen bieden. Daarbij gebruiken veel werkgevers echter een papieren werkelijkheid om de gewenste situatie te creëren.
Er is een Wob-verzoek gedaan voor inzage in de 'informatie met betrekking tot het (landelijk) beleid van de Belastingdienst met betrekking tot de beoordeling c.q. aanpak van internationale payrollconstructies'. In dat kader is een memo gepubliceerd. Dat memo beschrijft de meest voorkomende verschijningsvormen van misbruik of oneigenlijk gebruik van grensoverschrijdend werken en de gevolgen hiervan voor de belasting- en premieopbrengsten.
Het memo beschrijft de volgende verschijningsvormen:
-
De Nederlandse werkgever die het personeel naar een in het buitenland gevestigde rechtspersoon verplaatst en de Nederlandse werkgever die dit personeel vervolgens weer inleent. Deze variant komt vooral in de binnenvaart voor, door het verplaatsen van de exploitant naar (vaak) Luxemburg.
-
Inhuur van buitenlandse zzp’ers in plaats van gebruik van eigen Nederlandse werknemers door de Nederlandse werkgever. Dit komt vooral voor in de land- en tuinbouw. Als er echter daadwerkelijk naar feiten en omstandigheden wordt gekeken, dan blijkt dat de ingeleende zelfstandigen, meestal gewoon in dienstbetrekking werkzaam zijn.
-
Het inlenen van in het buitenland wonende arbeidskrachten door een in Nederland gevestigde inlener via een in het buitenland gevestigde uitlener. De uitzendkrachten zijn hierbij vaak afkomstig uit landen waar de premiedruk veel lager is, bijvoorbeeld Portugal. Daarbij speelt mee dat de uitzendkrachten vaak niet afkomstig zijn uit het land waar de uitlener is gevestigd. Dit maakt het allemaal heel ondoorzichtig.
-
Gebruik van afwijkende grondslagen in verschillende landen. In Nederland voldoet de inlener aan alle verplichtingen. In het land waar de arbeidskracht verzekerd is voor de sociale voorzieningen wordt een veel lagere grondslag aangegeven, waardoor het andere land premie-opbrengsten en/of belasting misloopt.
Deze constructies hebben gevolgen voor de heffing van met name Nederlandse sociale zekerheidspremies. Voor de inkomstenbelasting zijn de gevolgen minder, omdat het verschuldigde tarief hooguit rond de 14% ligt. Het probleem voor de loonbelasting is dat de buitenlandse uitlener zich niet in Nederland aanmeldt en er dan ook ten onrechte geen Nederlandse loonbelasting wordt afgedragen. Door verlegging van de loonbelasting naar de werknemers, zijn de laatsten uiteindelijk de dupe hiervan.
Het tussenschuiven van of inlenen via buitenlandse vennootschappen leidt tot verlegging van de plaats van dienst en verschuldigdheid van de btw naar de afnemer in Nederland. Dit leidt alleen tot een lagere btw druk als partijen de inleendienst laten lopen via een vaste inrichting in Nederland (of juist hoofdhuis in Nederland en de vaste inrichting in een andere staat). Via een dergelijke constructie vindt meestal geen heffing van de btw tussen hoofdhuis en vaste inrichting vaak plaats. Vooral in vrijgestelde sectoren kan dit een opzet zijn om de btw druk te verlagen.
Verder is op grond van het Wob-verzoek inzage gegeven in de aanpak van (schijn-)constructies in de transportsector door de Belastingdienst.
Meer informatie: Besluit Wob-verzoek Belastingdienst over beleid beoordeling cq aanpak internationale payrollconstructies, 4 april 2019
Geef een reactie