Mr.drs. John Gruson gaat dieper in op de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden over de toepassing van het nultarief bij btw-ketenfraude.
Voor meer achtergrondinformatie over de desbetreffende zaak voor het hof, zie: ‘Ondernemer mag oude handelsrelatie vertrouwen’.
Voor een ondernemer die deelnemer is van een handelsketen en goederen levert naar andere lidstaten levert btw-(carrousel)fraude het risico op van weigering van toepassing van het btw-nultarief of zelfs weigering van het recht van aftrek van btw. Uit de jurisprudentie van het HvJ volgt dat de inspecteur de toepassing van dit nultarief de leverancier in beginsel niet mag weigeren indien aan de materiële voorwaarden (sprake van grensoverschrijdend vervoer en btw-belastingplicht afnemer) is voldaan. Het nultarief kan wel worden geweigerd wanneer als gevolg van het niet voldoen aan de formele voorwaarden voor toepassing van het nultarief niet kan worden gecontroleerd of aan de materiele voorwaarden is voldaan of als de belastingplichtige wist of had moeten weten dat btw-fraude plaatsvond in de keten.
Voldaan aan materiële voorwaarden
Een ondernemer kan de toepassing van het nultarief met boeken en bescheiden aantonen, zoals vervoersdocumenten. Ondanks dat in deze zaak sprake is van onvolkomenheden in de vervoersdocumenten en twijfel over de identiteit van de afnemer hebben deze formele gebreken niet tot gevolg dat niet aan de materiële voorwaarden is voldaan. Nu aannemelijk is dat grote hoeveelheden auto’s aan één partij zijn geleverd, kan de toepassing van het nultarief in stand blijven. De gebrekkige vervoersdocumenten en de laksheid bij de controle van de afnemer maken ook niet aannemelijk dat de leverancier wetenschap had van btw-fraude verderop in de handelsketen. De leverancier heeft jarenlang leveringen gelist naar een btw-identificatienummer zonder dat ooit melding is gemaakt van mismatches tussen leveringen en verwervingen. Daarnaast is niet bewezen dat de leverancier profijt heeft gehad van de fraude.
Bewijslast inspecteur
Dit is in lijn met HR 19 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:51 waarin de HR drie toetsen heeft geïntroduceerd waarbij afdoende moet worden gemotiveerd aan de hand van objectieve gegevens waarom een belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij deelnam aan een btw-fraudeketen. In dat kader is vereist dat de inspecteur moet vaststellen:
1. hoe de keten van leveringen is ingericht en welke plaats de ondernemer daarin had,
2. in welke schakel(s) van de keten fraude werd gepleegd en wat die fraude inhield, en
3. op welke gronden geoordeeld moet worden dat de ondernemer wist of had moeten weten dat de btw-fraude in de keten plaatsvond.
Op de inspecteur rust dus een zware bewijslast.
Sluit frauderisico’s uit
Een ondernemer die grensoverschrijdende ketentransacties verricht dient frauderisico’s zo veel mogelijk uit te sluiten door controleprocessen in te voeren en het vastleggen en bewaren van documentatie gedurende de bewaartermijn goed te monitoren. Overigens moeten ondernemers rekening moeten houden met het feit dat per 1 januari 2020 de vermelding van het juiste, geldige btw-identificatienummer en een juiste periodieke Opgaaf intracommunautaire prestaties onderdeel worden van de materiële voorwaarden voor toepassing van het nultarief (een van de vier ‘quick fixes’).
Wet: art. 9, tweede lid, onderdeel b en post a.6 Tabel II Wet OB 1968
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 mei 2019 (gepubliceerd 31 mei 2019), ECLI:NL:GHARL:2019:4274
Geef een reactie