Als een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is in een jaar dat in een middelingstijdvak valt, pakt het bedrag van de middelingsteruggaaf lager uit. Hof Den Bosch oordeelt dat deze werking niet in strijd is met het Unierecht.
Een man woonde in Nederland en werkte in België in een dienstbetrekking. Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2013 verleende de Belastingdienst hem een voorkoming van dubbele belasting. Daardoor betaalde de man geen Nederlandse belasting over box 1-inkomen. Omdat de man sociaal was verzekerd in België, bleef de heffing van Nederlandse premies volksverzekeringen achterwege. Begin 2016 verzocht de man om een middelingsteruggaaf over de jaren 2011 tot en met 2013. Bij de berekening van de hoogte van de middelingsteruggaaf had hij geen rekening gehouden met de voorkoming van dubbele belasting. De Belastingdienst hield wel rekening met voorkoming van dubbele belasting, waardoor de middelingsteruggaaf nihil bedroeg.
Belastingverdrag
De man meent dat de berekening van de fiscus in strijd is met het Unierecht. Het hof merkt op dat onder het huidige belastingverdrag België heffingsbevoegd is over het loon uit de dienstbetrekking in België. Onder het vorige belastingverdrag was dat anders geweest. Hoewel de man daardoor geen recht op de middelingsteruggaaf heeft, is deze belemmering niet in strijd met het Unierecht. De belemmering wordt namelijk veroorzaakt door verschillen tussen het Nederlandse en het Belgische belastingsysteem. Nederland is evenmin verplicht om de man compensatie te verlenen voor het mislopen van de middelingsteruggaaf.
Wet: art. 3.154, zesde lid Wet IB 2001
Verdrag: art. 27, tweede lid Verdrag NL-België
Meer informatie: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 15 augustus 2019 (gepubliceerd 1 november 2019), ECLI:NL:GHSHE:2019:3088
Geef een reactie