Terwijl een vrijval van een dividendverplichting in beginsel onbelast is, mag de fiscus wel heffen over de vrijval van een dividendbelastingschuld.
Als een bv een dividenduitkering doet, bepaalt artikel 10, eerste lid, onderdeel a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 dat de bv dit dividend niet mag aftrekken van de fiscale winst. Het ligt dan voor de hand dat bij een vrijval van een dividendverplichting, bijvoorbeeld omdat de aandeelhouder het dividend niet opeist, deze vrijval niet leidt tot een belaste vermogensvermeerdering. Volgens Hof Amsterdam ligt de zaak anders bij een schuld aan dividendbelasting. Door omstandigheden kan een dividendbelastingschuld ook vrijvallen. Dit gebeurt bijvoorbeeld als de bv de dividendbelasting niet heeft afgedragen en de navorderingstermijn is verstreken. Hoewel dividendbelasting deel uitmaakt van het bruto dividend en dus evenmin aftrekbaar is van de fiscale winst, hoeft de fiscus het vrijvallen van de dividendbelastingschuld niet aan te merken als een negatieve winstuitdeling. Een eventuele vrijval van de dividendbelasting vloeit niet voort uit het handelen of nalaten van aandeelhouders, maar uit het niet afdragen en niet meer kunnen opleggen van een navorderingsaanslag. Daarom is de vrijval van een dividendbelastingschuld net zo goed belast als de vrijval van andere schulden. Het hof vindt deze uitkomst niet onredelijk, omdat de ingehouden dividendbelasting volledig is te verrekenen met de inkomstenbelasting bij de aandeelhouder-natuurlijke persoon.
Wet: artikel 10, eerste lid, onderdelen a en f Vpb 1969
Meer informatie: Hof Amsterdam, 1 maart 2012 (gepubliceerd 11 april 2012), LJN: BW1496
Geef een reactie