Als men een nihilaangifte doet voor de omzetbelasting gevolgd door een suppletieaangifte moet de fiscus de suppletieaangifte in beginsel beschouwen als een bezwaarschrift. Voor de beoordeling van de tijdigheid van dit bezwaar moet de fiscus uitgaan van het tijdstip dat de belastingplichtige (toch) de verschuldigde belasting nog tijdig had kunnen voldoen.
In beginsel kan een belastingplichtige alleen in beroep gaan tegen een genomen besluit als het besluit betrekking heeft op een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. Maar de rechter kan de voldoening van een bedrag als belasting ook beschouwen als een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. De zaak ligt echter iets gecompliceerder bij nihilaangiftes. In een zaak voor Hof Den Haag moest de rechter zich buigen over de vraag of de fiscus een suppletieaangifte voor de teruggave van omzetbelasting terecht had aangemerkt als een niet-ontvankelijk bezwaar. Het hof stelde dat bij de nihilaangifte de termijn voor het instellen van het bezwaar inging op de laatste dag van tijdige betaling ingeval belasting verschuldigd zou zijn geweest. Nu de belanghebbende vóór het einde van de aangiftetermijn geen handeling had verricht die als een wijziging van de aangifte viel te zien, zag het hof het nihilbedrag als verschuldigde belasting dat men op aangifte moest voldoen. Het hof zag dit als een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. Dat voor de betaling van het bedrag van nihil feitelijk geen handeling was verricht, vond het hof irrelevant. Volgens het hof kon de suppletieaangifte gezien het tijdstip waarop deze was ingediend niet kwalificeren als een aanvulling op de eerder ingediende nihilaangifte (zoals de belanghebbende stelde), maar eerder als een bezwaarschrift. Maar door de termijnoverschrijding mocht de inspecteur dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
Wet: artikel 22j AWR, artikel 6:7 Awb
Meer informatie: Hof Den Haag, 30 maart 2012 (gepubliceerd 11 juni 2012), LJN: BW8025
Geef een reactie