De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de naheffing van motorrijtuigenbelasting (MRB) bij het gebruik van een buitenlandse auto in Nederland niet in strijd is met het Europese recht.
Met dit arrest heeft de Hoge Raad een eerdere uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd. In de zaak voor het hof had de Belastingdienst gemerkt dat een directeur-grootaandeelhouder (dga) van een Duitse vennootschap een auto met een Duits kenteken had gebruikt in Nederland. Dit leverde de dga een naheffingsaanslag MRB op. Het hof had geoordeeld dat het systeem van de heffing van de MRB onvoldoende verband hield met het werkelijke gebruik van de weg in Nederland. De Hoge Raad ziet dat anders. De MRB-schuld is afhankelijk van de duur van het (kenteken)houderschap, waarbij de houder de MRB per tijdvak van drie maanden moet voldoen. De MRB onderscheidt zich daardoor van een eenmalige registratiebelasting. Als de houder minder dan drie maanden gebruik maakt van de Nederlandse weg, kan hij over het nog niet verstreken deel van het tijdvak aanspraak maken op een teruggaaf van MRB. Volgens de Hoge Raad houdt de fiscus daarmee voldoende rekening met het werkelijke gebruik van de Nederlandse weg om niet in strijd te zijn met het Europese recht.
Wet: artikelen 13 en 18 MRB 1994
Meer informatie: Hoge Raad, 2 maart 2012, LJN: BP3858
Geef een reactie