De MKB-winstvrijstelling is ook van toepassing op de winst die wordt verantwoord in een jaar waarin een onderneming niet meer voor rekening en risico van een IB-ondernemer wordt gedreven, maar van een bv. Dit heeft de Hoge Raad geoordeeld.
De Hoge Raad oordeelde anders dan Rechtbank Breda dat de vennoot in een vof na inbreng van de vof in een bv toch recht had op de MKB-winstvrijstelling. Het deed er niet toe dat de onderneming in kwestie met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007 rechtstreeks werd gedreven voor rekening en risico van de bv. De Hoge Raad overwoog daarbij dat de wetgever met het invoeren van de MKB-winstvrijstelling hetzelfde effect had willen bereiken als bij een tariefverlaging. Het lag volgens de rechter daarom voor de hand de vrijstelling te laten gelden voor de totale winst die de ondernemer had genoten. De ondernemerschapseis voor de toepassing van de MKB-winstvrijstelling is volgens de rechter alleen bedoeld om medegerechtigden uit te sluiten (artikel 3.3 van de Wet IB 2001). Volgens de Hoge Raad geldt de MKB-winstvrijstelling dus ook voor gevallen waarbij een stakingswinst wordt verantwoord in een jaar dat volgt op een jaar waarin de onderneming voor rekening van de belastingplichtige werd gedreven en die als voordeel uit die onderneming werd verkregen. Er is geen reden om aan te nemen dat de wetgever een andere bedoeling voor ogen heeft gehad, zo oordeelde de rechter. De Hoge Raad stelde de vennoot in het gelijk. De vennoot kwam in aanmerking voor de MKB-winstvrijstelling.
Wet: artikel 3.79a Wet IB 2001
Meer informatie: Hoge Raad, 12 oktober 2012, LJN: BX0947
Geef een reactie