Als de Belastingdienst tijdens het zogeheten Tripartiete Overleg aanwijzingen krijgt dat een belastingplichtige zijn banktegoeden in een lidstaat van de EU heeft verzwegen, moet de inspecteur snel reageren. Als de inspecteur eerst wacht totdat hij weet wat de FIOD-ECD doet, kan de belanghebbende stellen dat de Belastingdienst niet voortvarend handelt. In dat geval mag de fiscus de verlengde navorderingstermijn niet toepassen.
De Belastingdienst hanteert een langere navorderingstermijn ten aanzien van heffing over buitenlandse spaartegoeden (twaalf jaar) dan voor Nederlandse spaartegoeden (vijf jaar). Het Europees recht staat dit verschil alleen toe als de fiscus niet beschikt over aanwijzingen van het bestaan van de spaartegoeden in de andere lidstaat. Zodra de inspecteur wel over zulke aanwijzingen beschikt, moet hij voortvarend te werk gaan. Doet hij dat niet, dan kan de belastingrechter de toepassing van de verlengde navorderingstermijn verbieden.
Afwachtende houding
In een zaak voor Rechtbank Breda had een effectenmakelaar de Belastingdienst in 2002 ingelicht dat diverse personen, onder wie de belanghebbende en zijn echtgenote, in het verleden hun effectenportefeuilles hadden verplaatst naar buitenlandse instellingen. Daarbij was de Wet toezicht effectenverkeer overtreden. Naar aanleiding van deze melding besloten het Openbaar Ministerie, de FIOD-ECD en de Belastingdienst in het Tripartiete Overleg op 28 juni 2007 dat zij een strafrechtelijk onderzoek zouden instellen tegen het echtpaar. Uiteindelijk legde de inspecteur op 30 november 2010 diverse navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting op met toepassing van de verlengde navorderingstermijn. De rechtbank vond dat de inspecteur deze verlengde navorderingstermijn niet mocht hanteren voor zover de heffing betrekking had op Luxemburgse banktegoeden. Tijdens het Tripartiete Overleg had de fiscus de noodzakelijke aanwijzingen gekregen en vervolgens afgewacht wat de FIOD-ECD zou doen. Dit afwachten had te veel tijd gekost, vond de rechtbank. Overigens mocht de inspecteur wel de belasting navorderen over een aangehouden Zwitserse banksaldo. Zwitserland was (en is) immers geen lidstaat van de EU, zodat het Europees recht niet van toepassing was.
Wet: artikel 16, derde en vierde lid AWR
Meer informatie: Rechtbank Breda, 31 augustus 2012 (gepubliceerd 9 oktober 2012), LJN: BX9502
Geef een reactie