Ondanks het feit dat een man en vrouw negen jaar lang voor hun inwonende oom en tante hadden gezorgd, kon de man geen beroep doen op het partnertarief en –vrijstelling in de Successiewet. Hij voldeed namelijk niet aan de partnercriteria die sinds 2010 gelden.
Een man en vrouw namen in 2000 hun hoogbejaarde oom en tante in huis en hadden deze tot aan hun dood in 2010 volledig verzorgd (maaltijden, verpleging, vervoer). In 2010 overleed de tante, nadat in 2006 de oom al was overleden. In haar testament had tante de man als enig erfgenaam benoemd. Zij had dit testament in 2002 laten opstellen, toen het ruime partnerbegrip nog van toepassing was. De bedoeling van (oom en) tante was om de man en vrouw een vergoeding te bieden voor alle kosten die zij hadden gemaakt door hun als enig erfgenaam in hun testament op te nemen. Op basis van het partnerbegrip dat tot 2010 gold, viel de man aan te merken als (fiscaal) partner van de tante. Vanaf 2010 geldt een beperkter partnerbegrip. Op basis hiervan was de man geen partner meer van de tante. De man kreeg dus een aanslag erfbelasting op basis van de hoge tariefgroep met een minieme vrijstelling van € 2.000.
Procedure
In de procedure die volgde, stelde de man dat in de onderhavige situatie de gewijzigde wetgeving de bedoeling van het testament niet respecteerde en tot een onredelijke belastingheffing leidde. De rechtbank overwoog dat de wetgever had gekozen voor uniformering van het partnerbegrip waarbij was uitgegaan van formele, objectief kenbare en goed controleerbare kenmerken. Ook had de wetgever invulling gegeven aan de wens het partnerbegrip te beperken tot relaties waarin een wederzijdse en rechtens afdwingbare zorgverplichting bestond. Volgens de rechtbank was de wetgever daarbij gebleven binnen de ruime beoordelingsvrijheid die hij had. Hetzelfde gold voor het feit dat de wetgever geen overgangsregeling had getroffen; ook dit stond hem vrij.
Verder was het niet aan de rechter om te beoordelen of de mnister een beroep op de hardheidsclausule, dat de man had gedaan, terecht had afgewezen.
Al met al was de rechtbank het met de inspecteur eens. In hoger beroep volgde het gerechtshof de overwegingen van de rechtbank en gaf de inspecteur eveneens gelijk.
Wet: artikel 1a Successiewet 1956
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem, 2 oktober 2012 (gepubliceerd 10 oktober 2010), nr. 12/00020, LJN: BX9650
Geef een reactie