Tussen het moment van de echtscheiding en de definitieve verdeling van de huwelijksgemeenschap zal de voormalige echtelijke woning vaak tot een onverdeeldheid behoren. De achterblijvende echtgenoot mag in dat geval niet de hele woning als eigen woning aanmerken. Dit heeft Rechtbank Breda bevestigd.
In de desbetreffende zaak bezat een echtpaar samen een eigen woning. In 2005 zetten de man en de vrouw hun huwelijk om in een geregistreerd partnerschap om dit vervolgens in hetzelfde jaar te ontbinden. De echtelijke woning was tot 2009 onverdeeld gebleven. In 2006 paste de man de eigenwoningregeling toe voor de gehele eigen woning. De inspecteur paste daarbij een correctie toe. Deze stelde dat, nu de woning tot een onverdeeldheid behoorde, de man de eigenwoningregeling slechts voor 50% kon toepassen. De rechtbank ging hiermee akkoord. Daarnaast was het zo dat de woning voor een deel werd verhuurd aan de zoon van de man. Dit deel van de woning was voorts aan te merken als een zelfstandig deel van de woning. Ook woonde de zoon daar samen met zijn gezin. Dit waren allemaal argumenten tegen de stelling van de man dat hij een gezamenlijke huishouding met zijn zoon voerde. De man kon de eigenwoningregeling uiteindelijk slechts voor 40% van de woning toepassen.
Wet: artikel 3:111 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Breda, 3 augustus 2012, (gepubliceerd 5 oktober 2012), nummer 12/737, LJN: BX9256
Geef een reactie