Het kan voorkomen dat een werkgever onkostenvergoedingen betaalt aan zijn personeel waarvan achteraf blijkt dat een gedeelte hiervan als loon kwalificeert. Het UWV mocht dan onder voorwaarden de zogenoemde brutering toepassen voor de berekening van de verschuldigde premies over deze netto vergoedingen. Dit heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld.
In deze zaak ontving het personeel van een uitzendbureau in 2004 een vaste vergoeding voor reiskosten en een aparte vergoeding voor werkelijk gereden kilometers. Uit een onderzoek van het UWV en de Belastingdienst bleek echter dat de extra betaalde vergoedingen niet verantwoord waren in de loonadministratie en dat de vergoedingen niet in alle gevallen waren gebaseerd op daadwerkelijk gemaakte reiskosten. Het UWV stuurde correctienota’s op naar het uitzendbureau en paste daarbij de zogenoemde brutering toe. De bv was het daar niet mee eens en tekende bezwaar aan en ging later in beroep. De rechtbank concludeerde op basis van onder meer het proces-verbaal van de FIOD en een verklaring van een intercedent dat de bv op het moment van de betaling van de vergoedingen bewust was van de bovenmatigheid hiervan. Bovendien had de bv verklaard dat toen zij de betaling deed, al was besloten de wettelijk voorgeschreven inhoudingen in geval van ontdekking voor haar rekening te nemen. De bv was dus nooit van plan geweest de inhoudingen te verhalen op haar werknemers. De stelling van de bv dat deze vorm van betaling gebruikelijk was in de uitzendbranche en dat de Belastingdienst hiermee had ingestemd werd verworpen. Volgens de rechter had de bv dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. Nu in feite sprake was van een extra nettoloonbetaling, had het UWV volgens de rechter bij de berekening van de correctienota’s terecht de brutering toegepast.
Wet: artikel 13bis Wet Loonbelasting 1964
Meer informatie: Centrale Raad van Beroep, 31 augustus 2012 (gepubliceerd 3 september 2012), LJN: BX6240
Geef een reactie