In het eindarrest in de zaak Van Laarhoven heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de forfaitaire berekeningsmethode voor het privégebruik van de auto (zoals deze gold tot 1 juli 2011) zich niet verdraagt met de Zesde richtlijn.
Eerder dit jaar antwoordde het Europese Hof van Justitie op prejudiciële vragen van de Hoge Raad dat artikel 15, lid 1 Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 niet EU-proof was (zie ‘Btw-correctie auto moet zijn gekoppeld aan werkelijk privégebruik’). Volgens deze regeling mocht de btw over de auto van de onderneming volledig in aftrek worden gebracht, en was vervolgens aan het einde van het jaar voor het privégebruik 12% btw verschuldigd. Hierbij werd aangesloten bij het bedrag dat bij de heffing van de inkomstenbelasting als onttrekking werd aangemerkt. De Hoge Raad moest uitzoeken of deze regeling op proportionele wijze rekening hield met de daadwerkelijke omvang van het privégebruik van een auto. Dit was niet het geval, omdat er geen onderscheid werd gemaakt in de ouderdom van de auto of de mate waarin de auto privé werd gebruikt. De berekeningsmethode verdroeg zich daarom niet met de Zesde richtlijn, oordeelde de Hoge Raad.
Inmiddels is de regeling sinds 1 juli 2011 aangepast. Lees ook de volgende berichten:
Massaal bezwaar tegen btw-correctie bedrijfsauto
Nieuwe goedkeuringen voor btw-correctie privégebruik auto van de zaak
Wet: artikel 15, lid 1 Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968
Meer informatie: Hoge Raad, 30 november 2012, LJN: BY4581
Geef een reactie