Het Europese Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de fiscus meer dan alleen het vermoeden van fraude moet hebben om de btw-aftrek over een goederenlevering te weigeren. Zonder objectieve gegevens van fraude heeft de btw-ondernemer gewoon recht op aftrek van voorbelasting.
Wie ondernemer is voor de omzetbelasting heeft recht op aftrek van de btw die hem in rekening is gebracht voor de levering van goederen en diensten, voorzover hij die goederen en diensten gebruikt voor belaste prestaties. In de zaak voor het Europese Hof was het de vraag of de Bulgaarse fiscus de btw-aftrek door een Bulgaarse tarwehandelaar terecht had geweigerd. Volgens de fiscus was er in een eerdere schakel van de toeleveringsketen namelijk sprake van fraude of in ieder geval onregelmatigheden. De fiscus ging ervan uit dat de levering niet daadwerkelijk had plaatsgevonden, zodat geen recht bestond op btw-aftrek. De Bulgaarse rechter legde deze kwestie voor aan het Europese Hof. Het Europese Hof besliste dat de fiscus de btw-aftrek niet mag onthouden aan een btw-ondernemer alleen op basis van het vermoeden van fraude of onregelmatigheden in een eerder of een later stadium van een goederenlevering. Wanneer mag de inspecteur de btw-aftrek dan wel weigeren? Als hij kan aantonen dat de btw-ondernemer wist of had moeten weten dat de handeling waarvoor recht bestond op btw-aftrek, deel uitmaakte van btw-fraude die is gepleegd in een eerder of later stadium in de toeleveringsketen. Dit bewijs moet de fiscus leveren aan de hand van objectieve gegevens.
Wet: artikel 2 en artikel 15 Wet OB 1968
Meer informatie: Europese Hof van Justitie, 6 december 2012, C‑285/11
Geef een reactie