Om een herinvesteringsreserve (hir) aan te houden, moet de ondernemer een herinvesteringsvoornemen hebben. Als hij een geschikt investeringsgoed aanschaft en dit vervolgens meteen doorverkoopt, kan dat volgens Rechtbank Arnhem een sterke aanwijzing zijn dat de ondernemer geen herinvesteringsvoornemen heeft.
De zaak voor de rechtbank betrof een bv die partner was in een accountantsmaatschap. Toen de bv uittrad uit de maatschap, ontving zij een vergoeding voor de goodwill die zij bij de maatschap had opgebouwd. De bv bracht deze vergoeding onder in de hir. Kort daarop ging de directeur en enig aandeelhouder van de bv werken voor de accountantsmaatschap. Enkele jaren later verkocht de maatschap één van haar vestigingen aan een vof. De bv was één van de vennoten van deze vof. De bv trok haar aandeel in de koopsom voor de vestiging af van haar hir. De vof verkocht de vestiging meteen door aan een andere bv. Bovendien trad de dga van de bv in dienst bij die andere bv. De bv wilde de boekwinst die zij had behaald met de doorverkoop ook doteren aan de herinvesteringsreserve. Maar de inspecteur geloofde niet dat de bv een herinvesteringsvoornemen had. De rechtbank deelde deze conclusie. Omdat de bv de overgenomen vestiging niet had gebruikt voor een nieuwe onderneming, maar meteen had doorverkocht, kon zij niet aannemelijk maken dat zij een reëel herinvesteringsvoornemen had. De hele hir kwam daardoor vrij te vallen.
Meer informatie: Rechtbank Arnhem, 19 juli 2012 (gepubliceerd 24 juli 2012), LJN: BX2390
Geef een reactie