Als de bedrijfsactiviteiten zijn gericht op het instandhouden van bomen en struiken en er niet meer wordt gekapt dan normaal bosbeheer meebrengt, kan een onderneming de bosbouwvrijstelling toepassen. Dit oordeelt Hof Den Haag.
Het ging in deze zaak om een vof waarin vader en zoon een tuindersbedrijf runden. Zij kweekten coniferen op twee percelen grond. De coniferen lieten zij opgroeien en vervolgens snoeiden ze de zijtakken. Deze verkochten ze als siertakken op de veiling. De bomen bleven staan en eventuele uitval, bijvoorbeeld door ziekte, herstelden ze door herinplant. De tuinders wilden de bosbouwvrijstelling toepassen, maar de inspecteur stak daar een stokje voor. Hij was van mening dat de bedrijfsactiviteiten vooral waren gericht op het snijden en verkopen van snijgroen. Het Gerechtshof Den Haag oordeelde echter dat van belang was dat vader en zoon de bomen en struiken in stand hielden, doordat ze niet meer kapten dan normaal bosbeheer meebracht en ze zo nodig herinplantten. Het snijden van zijtakken voor verkoopopbrengst kwam niet in strijd met de eis van instandhouding van de houtopstand. Er was dus sprake van een bosbedrijf en de vof kon de vrijstelling toepassen.
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag, 3 april 2012, LJN: BX2207
Geef een reactie