Wanneer er een verzuimboete wordt opgelegd die ruim hoger is dan de naheffing MRB, betekent dat niet dat er per se sprake is van een onevenredige verhouding tussen de boete en het verwijtbare gedrag. Dit oordeelde Hof Leeuwarden.
Een man werd een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting (MRB) opgelegd van € 22. Daarbij werd hij verplicht tot het betalen van een verzuimboete van € 45. Het boetepercentage van ruim 200% schoot de man in het verkeerde keelgat. Hij vond dat er sprake was van een wanverhouding tussen de hoogte van de boete en de verwijtbare gedraging van het niet tijdig betalen van de naheffingsaanslag van € 22. De man ging in beroep en stelde dat zelfs ‘verhoudingsgewijs omvangrijke fraude’ en ‘listigheid, valsheid of samenspanning’ slechts met 100% worden bestraft en deed vervolgens het verzoek om de verzuimboete tot € 1 te verlagen. Rechtbank Leeuwarden ging niet mee in zijn betoog, aangezien er in dit geval sprake was van een tweede verzuim. Het bedrag van de boete is dan € 45, ongeacht de mate van schuld of nalatigheid. Dat was de man bij de eerste constatering van niet-betaling ook duidelijk gemaakt. De Rechtbank zag daarom geen reden om het boetebedrag te verlagen en verklaarde het beroep ongegrond. Ook in hoger beroep had de man geen succes. Hof Leeuwarden ging onder deze omstandigheden mee met de Rechtbank en oordeelde dat de hoogte van de verzuimboete in evenredige verhouding stond tot de ernst van de verwijtbare gedraging en verklaarde het hoger beroep dan ook ongegrond.
Wet: art. 5:46 Awb
Meer informatie: Hof Leeuwarden, 24 juli 2012, LJN: BX2703
Geef een reactie