De vrijstellingen in de omzetbelasting zijn afhankelijk van de aard van de desbetreffende prestaties en niet van de rechtsvorm waarin de ondernemer zijn prestaties verricht. Dit komt duidelijk naar voren in de uitspraak van Hof Den Bosch.
In deze zaak had een holdingmaatschappij haar dga uitgeleend aan de werkmaatschappij. De dga van de holding was ook werkzaam in de tandartspraktijk van de werkmaatschappij. Volgens de inspecteur was hier sprake van uitlening, een dienst waarop het normale btw-tarief van toepassing was. De holding stelde dat zij haar dochtermaatschappij geen btw in rekening hoefde te brengen, omdat de prestaties van de dga in de tandartspraktijk waren vrijgesteld. Het hof verwees naar oudere rechtspraak (Hoge Raad, 24 april 1991, LJN: ZC4571) waarin de Hoge Raad had geoordeeld dat de btw-heffing in beginsel rechtsvormneutraal moest plaatsvinden. Zou de tandarts in een eenmanszaak hebben gewerkt, dan waren zijn prestaties vrijgesteld. Het feit dat hij zijn activiteiten uitvoerde in een holdingstructuur was geen reden om een ander btw-regime toe te passen. Het hof stelde daarom de bv in het gelijk: zij hoefde geen btw te factureren aan de werkmaatschappij.
Wet: artikel 11, eerste lid, onderdeel g sub 1°, onderdelen a en b OB 1968
Meer informatie: Hof Den Bosch, 22 juni 2012 (gepubliceerd 2 juli 2012), LJN: BX0076
Geef een reactie