Volgens Hof Arnhem kon een inspecteur niet bewijzen dat een Ferrari € 1,5 miljoen waard was, in plaats van de € 100.000 waarvoor de bv de auto aan haar dga had verkocht. Er was dan ook geen sprake van een verkapte winstuitdeling.
De inspecteur was van mening dat de bewijslast in deze zaak moest worden omgekeerd en verzwaard, omdat de bv niet had geantwoord op een vragenbrief van de fiscus. Hof Arnhem oordeelde echter dat de termijn waarop de bv de antwoorden had moeten inleveren, afliep nadat de inspecteur uitspraak had moeten doen op het bezwaarschrift. Toen de inspecteur geen uitspraak had gedaan, was de bv terecht in beroep gekomen tegen de fictieve weigering. Dat betekende dat de bv de vragenbrief niet meer hoefde te beantwoorden omdat de zaak nu bij de rechter lag.
Zakelijke prijs
Bij Hof Arnhem kon de inspecteur niet aannemelijk maken dat de Zwitserse verkoper en de dochtermaatschappij geen onafhankelijke derden waren. De prijs van € 92.000 die de dochter had betaald was dus zakelijk. Dit gold ook voor de koopsom van € 100.000 die de dga enkele dagen later aan de dochtervennootschap betaalde voor de Ferrari. De inspecteur kwam met bedragen aanzetten die varieerde van US$ 800.000 tot fl. 6.000.000. Dit was in de jaren ’80 en ’90 voor de auto betaald, maar dat maakte het niet aannemelijk dat de auto in 2003 € 1,5 miljoen waard zou zijn geweest. Bovendien was de auto in 2003 niet in goede staat en moest gerestaureerd worden. Er was dus geen sprake van een verkapte winstuitdeling, zo oordeelde het hof.
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem, 26 juni 2012, LJN: BX0554
Geef een reactie